naamloos (1)

maandag

Sekslijn

(…)

Maar zo begon het allemaal niet.

Het begon met zijn borsthaar.


S. kende ik nog niet, en ik had in die periode nauwelijks contact met mijn huisgenoten. Alleen met H. de Eerste.

Ook haar spreek ik niet meer, maar dat is een ander verhaal.

Ik miste de kijkavond waarop A. gekozen werd. Ik was dat jaar penningsmeester van mijn studievereniging, waardoor ik meerdere avonden per week op borrels aanwezig diende te zijn. Het boeide me weinig wie mijn nieuwe bovenbuurman zou worden.

Ik had al genoeg zorgen; ik woonde alleen in N. om niet meer bij mijn ouders te hoeven slapen.

De eerste keer dat ik hem tegenkwam, was hij al bijna drie weken mijn huisgenoot. Ik had er een talent voor, langs mensen heen leven. Maar hij bleek soms te roken, net als ik, dus ineens zaten we samen op ons dakterras, dat naar oud afval en rottende muizen stonk.

Hij was mooi, dat zag ik zo. Een grove, Oost-Europese neus, een hoekige en sterke kaak, een borstelige mono-brauw, baard- en snorgroei waar niet tegenop te scheren viel en, naar wat ik kon zien, genoeg vlees aan zijn botten om je tijdens de seks stevig aan vast te grijpen. Verder kwam mijn pik toen nog niet, aangezien hij het vervelende, luidruchtige en populaire type was dat ik in lange repen bloederig vlees kapot wilde schillen met een kaasschaaf.

Ik ben nooit fan geweest van mensen die veel ruimte innemen.

De wereld is al zo vol.


Ik wilde dat hij wegging, zodat ik mijn wijn in rust op kon drinken. Hij leek het daar niet mee eens te zijn en vulde zijn koffiekop tot de rand met de inhoud van de fles tussen ons in. Te schijterig om hem tegen te houden en te verlegen om weg te lopen, zaten we plots te lang met elkaar opgescheept.

“Je bent homo, hè?”, vroeg A.

“En wat dan nog?”, beet ik terug.

“Niks man. Het was maar een observatie. Homo’s zijn chill.”

Ik verdroeg zijn bruine ogen slecht, dus staarde ik naar zijn sigaret terwijl ik van ja ja mompelde. Zijn nonchalante zelfverzekerdheid was giftig en besmettelijk. Hoe hij daar rustig aan zijn peuk zat te zuigen, af en toe een flinke slok van mijn wijn nam en over zijn coole vrienden begon te vertellen. Ik haatte hem direct, en wilde direct zijn zoals hij.

Die avond kwamen we nauwelijks dichter tot elkaar. Hij praatte, ik luisterde en bedacht manieren om daar sociaal wenselijk weg te komen. Dat lukte me pas toen ik al een halfuur te laat was voor een afspraak met een studiegenootje. Ik loog dat ik schrok en maakte hem met een gilletje wijs dat ik haar helemaal vergeten was en meteen weg moest.

Gek genoeg werd er pas op mijn 25e een sociale fobie gediagnosticeerd.


Toen ik opstond, en hij mijn voorbeeld volgde, vatte ik vlam.

Zijn gezicht had indruk gemaakt, maar het was zijn lijf dat me over de streep trok. Zijn marmeren dijen waren pezig en drukten de binnenkant van zijn broek naar buiten, waardoor de spijkerstof zich strak om zijn brede benen spanden. Zijn blouse was door het lange zitten omhoog getrokken; zijn donkere, krullerige sekslijn schaamde zich nergens voor. De omtrek van zijn piemel, waar hij later vaak enthousiast met me over sprak, was duidelijk af te lezen aan zijn broek en loszittende, zwarte boxer, waarvan de geribbelde rand deels zichtbaar was.

Dat kon ik allemaal nog wel hebben.

Maar toen zag ik het zwarte borsthaar door de losse ruimtes tussen zijn blouseknopen naar buiten groeien, op zoek naar lucht.

Ik ook snakte naar adem. Ik had genoeg porno gezien om eindelijk de rest van zijn harige, vleselijke lijf erbij te fantaseren. Plots zag ik mezelf op zijn lul zitten, terwijl ik hem bereed als een rodeostier. Ik voelde de haren op zijn benen langs mijn kikkerbillen schuren, terwijl ik me vastklampte aan de haren op zijn borst. Hij vulde me diep en krachtig.

Ik moest een kreun onderdrukken toen ik verrast werd door mijn stijve piemel, die pijnlijk langs mijn onderbuik omhoog kroop, geremd door mijn strakke onderbroek en mijn ongeschoren schaamhaar.

Ik kleurde rood.

A. liep langs me af naar binnen en gaf me een knipoog, waarna hij het geheel afrondde met een ferme klap tegen mijn billen. Het kon bijna niet anders dan dat hij nu ook mijn omtrek kende.

Ik onderdrukte mijn rillen en stak met gesloten ogen nog maar een sigaret op. Mijn studiegenootje kon wel wachten.

Het was toch al te laat.

 

Wonderbar

(…)


Met een halve kilo kippenvleugels en een slof sigaretten zat ik een paar minuten later op mijn balkon. S. was fan van Radiohead, dus had ik Kid A opgezet. De klok sloeg half vijf.

Zo vroeg was ik al weken niet meer thuis geweest.

Mijn kamerdeur stond wagenwijd open, zodat mijn huisgenoten konden zien hoe ik in mezelf zat te snijden als ze thuiskwamen. Bang als ik was om echt te gaan bloeden, probeerde ik mezelf dan maar te verminken met een nagelschaartje. Dat lukte niet, en ik walgde van die ironie. Hoe kon ik laten zien dat ik pijn leed, als ik mezelf niet eens pijn durfde te doen?

Na een uur krassen en roken en eten hoorde ik de voordeur open en dicht gaan. Luide stemmen kropen langs de traptreden en door de smalle gangen omhoog. Het waren er te veel. Ik herkende het geroep van S. en R. en T. en J. en J., aangejaagd door de kakelende lach van H. Maar de groep was groter.

De angst in mijn keel groeide. Ik moest gevonden worden door S. of H. Of, met een beetje geluk, door A., die met behulp van cocaïne altijd als laatste thuiskwam.

(…)

Bovenal moesten ze me redden.

Van hun. Van dat huis. Van mezelf.

Ik zette de muziek harder, om het feestgedruis van beneden te overstemmen. De buurman, mijn oom, had pech vannacht. Niemand was in staat rekening met hem te houden, want we hadden allemaal iets te bewijzen.

Een kwartier later klonk er gestommel op de trap. Met een brandende peuk in m’n mond en het nagelschaartje op mijn knie bereidde ik me voor op mijn interventie.

Maar die kwam niet.


Twee nichten in de deuropening. Ik had ze nog nooit gezien en kon het walgelijke idee niet onderdrukken dat S. ze wellicht naar boven had gestuurd om mij af te werken.

Ik verstopte het schaartje en vroeg ze op barse toon wat ze op mijn drempel deden. Mijn verdriet wilde ik ze besparen, maar ik was niet meer in staat sympathie te veinzen. Een hoogtepunt van de avond.

Waar de wc was, wilden ze weten. Hoewel ik ze niet geloofde, gaf ik ze wel antwoord. De lange, slungelige variant moest inderdaad pissen. Hij weigerde de deur te sluiten, zijn gekletter klonk boven Thoms iele stem uit. De andere, een korte kerel met blonde krullen, liet zich op mijn bed vallen en vroeg hoe het met me ging, niet wie ik was.

Door de glinstering in zijn ogen voelde ik heel even dat ik hem de waarheid kon vertellen. Dat ik radeloos was, en zo ontzettend eenzaam. Dat ik doodongelukkig was. En doodop. Dat ik niemand meer kon vertrouwen, zeker mezelf niet. Dat ik A. in me wilde en dat hij me dan de vergetelheid in zou neuken. Dat ik hulp nodig had en dat S. me die hulp niet meer geven kon. Dat ik verloren was.

En dat ik gevonden wilde worden.

Maar dat zei ik allemaal niet. Ik mompelde wat, stak nog een sigaret op en zette de muziek nog wat harder, om de schat mijn kamer uit te jagen. Weer een reddingsboei minder.

Hoewel het slechts een onderbreking van een paar minuten was, liet hij me eenzamer achter dan ik me die hele avond had gevoeld. De wanhoop in mijn borst was bijna niet meer te hanteren. Ik moest ze mijn aanwezigheid opdringen, anders zouden ze me nooit vinden.

Het was inmiddels bijna licht buiten en toen ik Thom de mond snoerde, hadden de vogels vrij spel. Hun enthousiasme was oorverdovend en pijnlijk. Evenals het feit dat ik op dit tijdstip nog wakker was en niet dood.


Het geluid kwam uit de kamer van H., bijna altijd het begin- en eindpunt van deze avondjes. Ik duwde de deur op een kiertje. De lampen waren gedimd en de gordijnen waren dicht. Het rook er naar wiet. Niemand merkte me op en ik nam de tijd om aan de duisternis te wennen.

Pas toen ik dat deed brak ik echt.

Er lagen vreemde en bekende mannen op de grond, met rookwalmen om hun hoofd. H. lag in de foetushouding op haar paarse troonstoel. De lieve homo zat bij de lange op schoot. Ze knabbelden aan elkaars oren.

S. zat op de bank. Het hoofd van een vriendin van H. rustte op zijn schouders. Ze keek zwijmelend naar hem op. Hij keek nog steeds scheel. Maar schuimbekken deed hij niet meer.

Ik zag alleen hem.

De rest herinnerde ik me pas later.

Al kan het ook zijn dat ik het er allemaal bij gedroomd heb. Dat de rookwalmen eigenlijk in mijn hoofd zaten en niet afkomstig waren van de joints die er gerookt werden. Ik kan niet voor mezelf en mijn eigen geheugen instaan. Want ik zag secondelang alleen maar hem.

En hoe zijn tong bij haar binnendrong.


Ik kraste en rookte nu met meer felheid dan een minuut daarvoor. Thom zong over vuurwerk en orkanen.

Dat hij er niet was. En dat dit niet gebeurt.

Eindelijk snapte ik wat hij me al uren duidelijk probeerde te maken.

Dat ik er niet was. En dat dit niet gebeurt.

Mijn vriendschap met S. Mijn vriendschap met zijn vrienden. Mijn band met dit huis. Mijn liefde voor A.

Mijn redding.

Ze zou niet komen. Niet hier, niet op deze ochtend en niet met deze mensen. S. zag alleen mijn masker en ik wist ineens zeker dat hij nooit zou willen weten wat ik daaronder verborgen hield. De zwarte storm die ik eigenlijk was. Niemand wilde dat.

Maar het was dat of de dood.

Ik keek naar mijn rauwe, rode polsen en begon ineens onbedaarlijk te huilen. De lethargische pijn die ik voelde, deed me leven. Om mijn sterven te stoppen moest ik mijn huisgenoten eindelijk laten zien wie ik was. Moest ik mijn masker afzetten.

En ritueel verbranden.


Met iedere snak gaf ik me meer over aan de consequenties en vormde er zich een mantra in mijn hoofd.

Stoppen met drinken.

Stoppen met drugs.

Stoppen met S.

Stoppen met drinken.

Stoppen met drugs.

Stoppen met S.

Stoppen met drinken.

Stoppen met drugs.

Stoppen met S.

Ik pakte de vaseline uit m’n nachtkastje, die normaal alleen in mijn reet en op condooms gesmeerd werd, en begon zachtjes mijn polsen te masseren. Het stopte mijn tranen niet, maar kalmeerde me wel. Er waarde rust in het besef dat ik mezelf aan het kapot maken was, en dat ik dat niet meer wilde. Ik was vergeten hoe het voelde om m’n gevoel niet moedwillig te vergeten. Ik was vergeten hoe het voelde om niet dood te zijn.

Niet dood te willen.


En daar kwamen ze dan toch, mijn kamer binnen. Eerst H., toen S. Nog steeds droegen ze elkaars shirt. Nog steeds keken ze scheel.

H. kroop op handen en voeten naar het balkon, waar ik net de laatste tranen uit m’n ogen had geveegd. Ze keek me lang en doordringend aan; ik kon zien dat ze stomdronken was. Heel zachtjes legde ze haar rechterhand op m’n natte wang.

“Wat heb je mooie, rode ogen”, fluisterde ze met ingehouden adem.

S. was vertwijfeld in de deuropening blijven staan. Ik zag dat hij zag dat ik zag dat hij met geknepen billen naar ons stond te kijken.

Wat H. ontging, ontging hem niet. Dat ik er klaar mee was. En dat ik hem dat op een of andere manier kwalijk nam.

Maar hij weigerde. Hij weigerde binnen te komen en mijn pijn de hand te schudden. Hij weigerde te zien dat er iets kapot was gegaan, en dat ik niet meer van hem houden kon. Hij weigerde mij zoals ik op dat moment was.

Zijn schouders hingen en hij mompelde: “Ik wil niet dat je je niet fijn voelt”.

Ik stak mijn middelvinger naar hem op.

Hij draaide hij zich om en ging naar bed.

H. begon langzaam te begrijpen dat er iets aan de hand was. Maar ze was te ver heen om zaken te concluderen. Ze grinnikte om de ‘lieve’ woorden van S. en stond behoedzaam op. Niet vallen vergde al haar aandacht.

Ze was mij en mijn rode ogen al vergeten toen ze de trap af strompelde.


Ik bleef nog een tijdlang buiten zitten. Aangezien ik deze laatste emotionele klappen nauwelijks kon verwerken, bleef ik tegen beter weten in hopen op de komst van A. Misschien kon hij me wel redden.

Maar dat deed hij niet.

Dat deed hij nooit. De cocaïne hinderde hem.


De rest van de dag bracht ik in bed door. De deur nog steeds open. Ik zag voor het eerst Into the wild en heb liggen krijsen en schreeuwen van verdriet. Mijn hele bed lag onder het snot en het zout. De heling was begonnen.

S. vluchtte het huis uit; de bezorgdheid van H. kwam te laat. Het was okay, teleurstelling sterkte mijn mantra.

Stoppen met drinken.

Stoppen met drugs.

Stoppen met S.


Ik hield het een week vol.

Toen zoende A. me voor een tweede maal en begon alles weer opnieuw.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s