7. Stoomcursus depressief zijn (deel 1)

elysium

Ik word regelmatig moe van mezelf. Misschien wel het meeste als ik aan het schrijven ben. Iedere keer dat ik mijn laptop open klap, denk ik: nu ga ik iets belangrijks vertellen, iets dat meer betekent dan mezelf. Maar dan is daar mijn grote vriend de depressie en kan ik alleen nog maar proberen op te schrijven wat er door mijn wollige hoofd spookt. Ik acht de tijd daarom rijp om mijn oudste, beste en slechtste vriend, voor de zoveelste keer, in woorden te vangen. Zodat ik hem kan bevatten en parkeren, hij me niet meer lastig hoeft te vallen als ik over minder wezenlijke dingen wil praten. Dus vandaag stel ik mijzelf de vraag: hoe ziet mijn depressie er eigenlijk uit en hoe beïnvloedt hij mijn leven?

-Eerste punt van aandacht: ik spreek over ‘vriend’ en ‘hij’, maar twijfel of dit wel klopt. In beginsel ben ik depressief geworden, omdat ik de noodzaak voelde om alles wat men ‘vrouwelijk’ zou kunnen noemen, te verbergen. Dit omvatte (en omvat) alles, van kleding, gedrag, dictie en seksualiteit tot vriendschappen, hobby’s, interesses en emoties. Is mijn depressie het ‘vrouwelijke’ deel in mij, dat al jaren te weinig gehoord wordt en naar vrijheid snakt, of is het juist het ‘mannelijke’ deel, dat ik mezelf heb aangemeten en zich er constant bewust van is dat hij nooit goed genoeg zal zijn. Of is mijn depressie het resultaat van een jarenlange strijd in mij, geboren uit de gevoelde noodzaak om te kiezen tussen twee kanten die ik naar buiten tredend maar niet verenigd krijg. Ik weet niet of er voor zo’n lastige constructie een ‘beste’ aanspreekvorm bestaat en hou het dus maar gewoon bij ‘hij’. Hopelijk beticht niemand me nu van seksisme of gendernormativiteit, een belediging zit tegenwoordig maar al te vaak in een klein hoekje. Het is puur en alleen bij gebrek aan een beter woord. Ik ben geen ‘hij’, ik ben geen ‘zij’, ik ben gewoon Sandro. Ik leef toevallig in een wereld die gestoeld is op alles wat ‘hij’ en ‘zij’ is en daar moet ik wat mee.

-Tweede punt van aandacht: ik ben niet mijn depressie, maar mijn depressie omvat wel een groot gedeelte van mijn leven. Lang niet iedereen weet dit, ik heb zo mijn motieven en methoden om dit te verbergen, maar ik ben vanaf mijn 13e in therapie (korte therapieloze tussenpozen daargelaten) en slik sinds mijn 14e af en aan antidepressiva (sinds mijn 19e vooral veel aan). Ik krijg daarom snel de kriebels van mensen die zich een weekje depressief voelen (heus, er zijn genoeg andere woorden die in dergelijke gevallen semantisch beter kloppen) en meer nog krijg ik de kriebels van mensen die menen dat een depressie opgelost kan worden door ‘de knop’ om te zetten (als die knop er was, had ik dat natuurlijk al lang gedaan). De meeste kriebels krijg ik echter van mensen die zuur worden door hun worsteling met depressie, dus nu hou ik op met zeuren.

-Derde punt van aandacht: mijn depressie is er altijd, ook, en misschien wel vooral, als hij er niet is. Ik kan hier heel moeilijk over doen, maar het komt er in zekere zin op neer dat ik verslaafd ben aan depressief zijn. Zoals ik een tijdlang verslaafd ben geweest aan wiet en drank, ben ik al mijn hele leven lang verslaafd aan mijn depressie. Ik weet niet goed wie of wat ik zonder hem ben en als ik hem even niet kan vinden, ben ik constant geneigd hem op te zoeken. Mijn leven kent gelukkig een paar periodes waarin ik mijn destructieve verlangen naar depressie voor enige tijd succesvol kon weerstaan. Ik weet daarom dat ik meer ben dan mijn depressie alleen, hij is ‘slechts’ een onderdeel van mij. Maar het is een constante strijd om dit onderdeel niet te laten winnen. Ik leer langzaam leven met de wetenschap dat ik de rest van mijn leven gevoelig zal blijven voor depressies, het is een verslaving als alle anderen. Toch lukt het me tot op heden beter om uit de buurt te blijven van wiet dan om uit de buurt te blijven van depressieve episodes. Hopelijk baart oefening kunst.

-Vierde punt van aandacht: soms ben ik aan het liegen als ik zeg dat het goed met me gaat. Echter, soms lieg ik niet en gaat het ècht goed met me. Dat is lastig. Ik wil namelijk niemand valse hoop geven, op de laatste plaats mezelf. Ik weet uit ervaring dat het levensgevaarlijk kan zijn om teveel aandacht te besteden aan het feit dat het ‘goed’ met me gaat. De val naar beneden, die in mijn geval tot nu onvermijdelijk lijkt te zijn, is iedere keer weer een nachtmerrie, voor mezelf èn voor anderen. Die val is des te pijnlijker als de wereld denkt dat ik genezen ben. Mijn haren gaan daarom recht overeind staan als iemand enthousiast zegt dat ik er ‘beter’ uitzie. Of als ik merk dat mijn omgeving er langzaamaan weer vanuit lijkt te gaan dat ik mijn ‘normale’ leven heb opgepakt.

Begrijp me niet verkeerd, ik voel me soms ‘beter’ en ik pak mijn ‘normale’ leven op waar ik dat kan. Maar dat neemt niet weg dat ik constant voel dat er een volgend depressief dal op de loer ligt. De geur van pas gemaaid gras kan genoeg zijn, overmand door melancholie. Of het aangezicht van een grauw appartementencomplex, overmand door de troosteloosheid van ons universum. Me dunkt, een smerige kop koffie kan me over de rand sturen, omdat soms gewoon ALLES tegen lijkt te zitten. Wanneer ik die afgrond inval (of inspring), bots ik tegen een muur van virtueel verzet in mijn hoofd: men gelooft net dat het goed met me gaat, hoe kan ik nu nog aangeven dat alles een minuut geleden weer gitzwart is geworden? Door de jaren heen heb ik geleerd dat ik hiermee vooral mezelf voor de gek probeer te houden. Als ik maar vaak genoeg zeg dat het goed met me gaat, wordt dit voor zowel mezelf als voor mijn omgeving de status quo. En dan wordt het vanzelf een keertje waar. Heel af en toe is dit inderdaad gebeurd, maar in alle andere gevallen had ik mezelf zodanig klem geluld, dat het maanden duurde voordat ik er wéér voor uit durfde te komen dat het slecht met me ging.

Wat ik wil zeggen: soms lieg ik als ik zeg dat het goed met me gaat en dat spijt me. Soms lieg ik niet als ik zeg dat het goed met me gaat en ook dat spijt me. De kans bestaat dat het maar van korte duur is, want mijn depressie komt en gaat. Een les in het genieten van ieder mooi moment en niet teveel denken aan wat er komen gaat.

-Vijfde punt van aandacht: soms verdwijn ik ineens van de radar en reageer ik even nergens (meer) op. Dit kan zelfs gebeuren tien minuten nadat ik je zag of sprak. Ik ben me er terdege van bewust dat ik hiermee geen pluspunten scoor. Sterker nog, ik voel me iedere keer weer een asociale klootzak als ik je wegdruk op mijn telefoon. Maar soms kan ik sociaal contact gewoonweg niet opbrengen. Uit onkunde, niet uit onwil. Ik ben dan op een bijzondere plek in mijn hoofd, waar alles donker, eenzaam en uitzichtloos lijkt. Die plek is voor mij op geen enkele manier te verenigen met jou en mij en wij, hoe graag ik dat ook zou willen (want het is daar alles behalve fijn zonder jou en mij en wij).

Het verneukeratieve hieraan is dat juìst wanneer ik een gevangene van mijn eigen duisternis ben, het feit dat je me tracht te bellen de hele wereld voor me betekent. Ik lieg niet als ik stel dat zelfs jouw drol-emoticon het voor mij even makkelijker kan maken om adem te halen. Op de momenten dat ik verdwaal in mijn eigen eenzaamheid, is ieder teken van leven zo ontzettend welkom. Ik weet dat dit krom en oneerlijk is, en dat spijt me. Je krijgt geen teken van leven of grappige smiley van me terug en die verdien je wel. Heel erg, zelfs. Denk daarom niet dat het is omdat ik niet van je hou, daar heeft het niets mee te maken. Ik weet alleen even niet meer hoe ik van mezelf moet houden en ik wil niet dat jij mij zo ziet. Ik voel me als Quasimodo in de hoogste toren van de Notre Dame, ik heb tijd nodig om weer terug naar beneden te durven.

-Zesde punt van aandacht: ik wil niet dood en ben van plan dit nog heel lang niet te willen. Toch heb ik het liever niet met je over de dood, laat staan over zelfdoding. Ik maak, geheel onbedoeld, van iedere suïcide (poging) namelijk een mentale notitie. Het is me daarbij om het even of ik de persoon in kwestie wel of niet ken. De dag dat Antonie Kamerling geen andere mogelijkheid meer zag, spookt bijvoorbeeld nog regelmatig door mijn hoofd. Het feit dat iemand een leven lang strijd levert en er uiteindelijk toch niet in slaagt om het tij te keren, vervult me met angst. Het vervult me met angst dat depressief zijn daar kan eindigen. Of nee, het vervult me met angst dat ik me ergens voor kan stellen dat ook mijn depressie daar kan eindigen. Of ik dat nu wil of niet.

Zelfs mij kost het moeite om in dergelijke gevallen niet over ‘opgeven’ te spreken. Soms word ik, onterecht, boos op mensen die zelfmoord (proberen te) plegen. Niet omdat ik ze niet snap. Me dunkt, ik snap ze soms beter dan me lief is. Ze maken me boos omdat ze me confronteren met een waarheid die ik niet en nooit wil horen. Dat de pijn te erg wordt. Dat je niet dood wilt, maar dit leven ook niet (meer) wilt leven. Ik hou mezelf voor de gek door te spreken over ‘opgeven’, opdat ik mezelf ervan kan overtuigen dat ìk dat toch nooit zou doen, opgeven. En misschien is dat ook wel zo, dat ik nooit op zal geven. Maar diep van binnen weet ik dat Antonie Kamerling, Joost Zwagerman, Virginia Woolf, Robin Williams, Herman Brood, Vincent van Gogh en al die anderen het ook niet opgaven. Het was voor hen de enige logische vervolgstap. Time to face the music. Niks geen schreeuw om aandacht, maar een schreeuw om rust.

Laat ik afsluiten met te benadrukken dat zelfmoord voor mij alles behalve een optie is. Nu niet, en hopelijk nooit niet. Neemt niet weg dat ik het eng vind om erover te praten en te schrijven. Alsof ik, door er teveel mee bezig te zijn, in een vlaag van verstandsverbijstering ineens van gedachte kan veranderen. Dat is gek, want ik hou vaak veel van mijn leven en van wat de toekomst me wellicht nog gaat brengen. Daar ligt mijn focus en daar wil ik hem ook graag houden. Vandaar dat ik, in ieder geval wat dit onderwerp betreft, liever mijn kop in het zand steek. Ignorance is bliss, misschien wel juìst als je depressief bent.

Zevende punt van aandacht: de punten van aandacht wat betreft mij en mijn vriend depressie zijn ontelbaar, misschien zelfs eindeloos. Voor nu laat ik het er daarom bij, overdrijven is voor niemand leuk.

6. Op de fiets (deel 1)

elysium

Ik was dinsdag bij mijn psychiater. Herstel: mijn nieuwe psychiater. Aangezien ik over afzienbare tijd met mijn hele psychische hebben en houden naar de GGZ verhuis, heb ik mijn oude niet langer meer nodig. Geen probleem hoor, ik had toch niet zoveel met de beste man. Hij gaf me pillen, dat was het wel zo’n beetje. En af en toe grapten we wat over de voordelen die het met zich meebrengt om als neuroot door het leven te gaan. Lachen.

Ik zit dus tegenover mijn nieuwe psychiater, met frisse tegenzin en goede moed. Ik twijfel al een tijdje over de werkzaamheid van de pillen die ik slik en ik wil hier pas weg als de vrouw tegenover mij daar iets zinnigs over heeft gezegd. Tot mijn lichte verbazing blijk ik daarvoor aan het goede adres te zijn. Ik leg haar uit dat ik er zo van baal dat ik mijn gevoelens ben verloren, en dat de wereld om me heen soms zo ver weg lijkt en zo onecht aandoet. Kan ik niet beter stoppen met mijn medicatie? Ik vrees dat ze me nog verder afstompen, terwijl ik daar juist vanaf wil. Afgestomptheid staat voor mij gelijk aan eenzaamheid. Ik wil voelen: verdriet, pijn, boosheid, regen, liefde, geluk, nog meer verdriet, blijdschap, zon, het is mij om het even. Als ik me maar weer levend voel. Ze begrijpt mijn frustraties, stelt dat de wezenloosheid der dingen die ik ervaar vaak voorkomt bij obsessieve en angstige figuren. Alsof we ongewild maar continu een beschermende muur van gedachtes en angsten tussen onszelf en de wereld opwerpen. Zo bijzonder ben ik dus niet.

Haar oplossing verrast me: méér pillen, zegt u? Ik slik en laat de woorden, waarvan ik vurig hoopte ze nooit meer te (hoeven) horen, paniekerig tot me doordringen. Betekent dit dat ik nog zieker ben dan ik al dacht? Dat men me niet vertrouwt zonder pillen? Is de volgende stap eenzame opsluiting, zoals in de films? Nee, niet zo overdrijven klootzak. Rustig blijven. Adem in, adem uit. Zo gaat ‘ie goed, zo gaat ‘ie beter. Ze wil je helemaal niet drogeren. Integendeel zelfs, ze heeft juist het beste met je voor. Niet zo schrikken. Je bent er nog, hier en nu. Er zit een aardige mevrouw tegenover je, ze probeert je te helpen, accepteer de handreiking. Ik slik opnieuw en besluit nu eens niet te blijven hangen bij die ene opmerking-die-bevestigt-dat-ik-kapot-ben en te luisteren naar wat mevrouw me vertelt.

En dat is helemaal zo verkeerd nog niet. In veel gevallen betekent meer pil inderdaad meer distantie. In het geval van angst en OCS wil het echter ook nog wel eens zo zijn dat meer pil gelijk staat aan minder stress en dwangmatig piekeren, met als gevolg minder distantie. Die beschermende muur van gedachtes en angsten met ondersteuning van medicatie wat verdunnen, al is het maar een millimeter. Aan de andere kant van die muur ligt de wereld, en alle gevoelens die het met zich meebrengt om onderdeel uit te maken van die wereld. Ik geloof tot in mijn tenen dat ik daar heen moet om te genezen. Als mevrouw meent dat ik daar kan komen met een pilletje extra, wie ben ik dan op die mogelijkheid niet te onderzoeken? Als het niet werkt, bouw ik gewoon weer af. Na wat geklets heen en weer besluit ik daarom in te stemmen met haar voorstel. Vijf milligram meer, daar is nog nooit iemand van doodgegaan. Toch?

Buiten. De zon schijnt. Op de fiets naar de diëtiste (ik plan afspraken graag dicht op elkaar, daar word ik rustig van) begin ik te zingen. Scream my name, van Tove Lo. Niet per se een opbeurend nummer (volgens velen vast ook geen goed nummer, dat zal me aan m’n reet roesten), maar hij komt binnen. Zomaar, ineens. “When I’m dead and gone, will they sing about me? Dead and gone, will they scream my name?” De hoop om beroemd te worden heb ik al enige tijd laten varen. Enerzijds omdat ik bij god niet weet waarmee ik beroemd zou kunnen worden, anderzijds omdat ik er vanuit ga dat ik binnen een maand door zou draaien. En toch trilt de tekst na in mijn lijf. Niet omdat ik me bedacht heb en ineens toch een ster wil worden, wees maar niet bang. Het is omdat ik me in een helder moment realiseer dat ik nog heel veel te zeggen en te doen en te voelen heb. Ik moet en wil door, koste wat kost.

Dat doe ik wel vaker, me met een schok realiseren dat ik zoveel zin heb in wat ik en de wereld elkaar nog te bieden hebben. Ik word er iedere keer weer warm en bibberig van. Zo ook op de fiets, luisterend naar m’n eigen krijsende keelklanken. Ik glimlach mezelf uit/toe. De wetenschap dat er iets achter mijn muur ligt, doet me goed. Als een pil meer me kan ondersteunen bij het doorbreken van dat (bij vlagen) deprimerende gevaarte, weiger ik uit angst ‘nee’ te zeggen. Vandaag hoor ik Natasja Froger in mijn oor fluisteren: “ik zeg, DOEN!”

5. De grote depressie (deel 3)

elysium

Ik ben al een tijdje gek. Of althans, dat houd ik mijzelf graag voor. Het is namelijk de enige verklaring die sluitend genoeg is om betekenis te geven aan de angstaanjagende en gestoorde gedachtes die mijn brein maar uit blijft scheiden. Soms zou ik willen dat mensen voor even in mijn hoofd konden leven, omdat ik de pijn die ik lijd niet uitgelegd krijg. De rest van de tijd zou ik willen dat ik even in het hoofd van iemand anders kon wonen, omdat het in de mijne over het algemeen veel te druk is.

Psychologen noemen het sinds kort dus een obsessieve compulsieve angststoornis. Ik noem het al heel mijn leven een totaal onvermogen om te ontsnappen uit mijn hoofd, in combinatie met een gebrek aan vertrouwen in mezelf èn mijn eigen herinneringen. Dit laatste zorgt ervoor dat ik zowel acties als gedachtes (herinneringen, bijvoorbeeld) tot in den treuren moet herhalen, omdat ik anders bang ben dat ik iets verkeerd doe of verkeerd onthoud. Of erger nog: letterlijk van de aardbodem verdwijn. Wie niet denkt wie niet is. Uiterst vermoeiend, en sinds enkele maanden ook weer onwijs beangstigend. Ik heb in mijn leven tot nu toe drie grote depressies gehad, die allemaal zijn begonnen met een obsessie. De eerste met een obsessie voor kanker, de andere twee met een obsessie voor de vraag of de wereld om me heen wel echt is en of ik niet langzaam aan het doordraaien ben.

Afgelopen zomer dacht ik nog dat ik de dans ditmaal kon ontspringen. De paniekaanvallen keerde terug en ik was constant ontzettend gestrest, maar de dokter vermoedde ‘slechts’ een burn-out. Ik liet direct al mijn werk vallen (terwijl ik zo ontzettend hard had gewerkt om aan werk te komen), besloot tijdelijk bij mijn ouders in te trekken en hakte belangrijke vriendschapsknopen door. Even leek het te werken, maar mijn obsessie bleek slechts één nachtmerrie nodig te hebben om te reïncarneren. Eén moment van twijfel: droom ik, of ben ik dat echt, in die spiegel? De wereld om me heen werd wazig en voelde plots heel ver weg. Veel depressieve mensen (her)kennen deze gewaarwording, die ook wel derealisatie wordt genoemd. Helaas heeft mijn brein er moeite mee om dergelijke ‘gekke’ ervaringen klein te houden. Als ik iets geks denk of voel, betekent dat òf dat ik gek aan het worden ben òf dat de gedachte waarheid kan worden. Beide scenario’s vond (en vind) ik angstaanjagend en onhandelbaar. Binnen luttele seconden was ik terug bij af.

Ik duikelde voorover en viel in een paniekaanval die vijf hele dagen voortduurde en van mijn 25e verjaardag een ware nachtmerrie maakte. De enige momenten waarop ik adem kon halen, waren de momenten waarop mijn hyperventilatie huilen werd. Onmetelijk diepe snikken, die mijn hele lijf overnamen en zoveel pijn deden dat ik voor heel even weer het idee had dat ik leefde. De paniekaanval trok na een paar dagen weg, evenals mijn tranen, maar de doffe angst bleef en heeft me niet meer verlaten. Die angst is heel dubbel, want niet altijd in even grote mate aanwezig. Soms zit ik er middenin en kan ik niet ademen, alleen maar denken. De momenten waarop ik wél kan ademen, zijn minstens zo erg. Ik ben me er namelijk constant van bewust dat ik ademhaal en mijn onwerkelijkheidsangst, m’n obsessie, ieder ogenblik kan terugkeren. De derealisatie is er altijd, ik denk er alleen niet altijd bewust over na. De klap van de terugkeer lijkt maar niet te wennen, waardoor ik, ook als ik heel even niet in mijn obsessie zit, ontzettend bang ben. De angst voor de angst is vele malen groter dan de angst zelf. Alle clichés zijn waar.

Zoals wel vaker als ik schrijf, weet ik niet wat voor een punt ik wil maken. Òf ik wel een punt wil maken. Ik vind het moeilijk om mijn depressie in woorden terug te zien, zonder dat er hoop uit mijn woorden spreekt. Het feit dat ik me vaak hopeloos voel, mag nooit gaan betekenen dat ik geen hoop meer heb. Soms is het lastig om die grens te bewaken; denken dat je gek bent, dat is geen pretje. Maar het is niet uitzichtloos. Ik kan genoeg hebben aan het ontdekken van een nieuw liedje, de zon die ineens begint te schijnen, de lach van een goede vriendin, een orgasme, het spelen van een goede voorstelling, een mooie jongen tegenover me in de trein, een scheet (van mij of van iemand anders), een stuk chocolade of het maken van een mooie tekening. De wereld is te mooi om de handdoek in de ring te gooien, hoe onecht alles me soms ook toeschijnt. Ik ga door en ik blijf zoeken naar hulpmiddelen die mijn obsessies kunnen verzachten. Het is okay dat ik soms vergeet dat ik niet mijn obsessies ben, dat mijn obsessies niet mij zijn. Ik heb gewoon nog wat meer tijd nodig, dat is alles.

4. Sociale vaardigheden

elysium

‘Hoi’, zegt ze. ‘Hoe gaat het met je?’ ‘Wel goed hoor,’ zeg ik, waarna ik de vraag direct terugkaats. Het gesprek kan en mag niet over mij gaan, want vertellen hoe het daadwerkelijk met me gaat lijkt welhaast onmogelijk. Ik lieg niet, als ik zeg dat het wel goed met me gaat. Het gaat echter ook helemaal niet goed met me. Terwijl jij je verhaal doet, ben ik namelijk ook bang dat ik doodga. Er zit een gek plekje op mijn ooglid en ik weet bijna zeker dat het een ongeneeslijke vorm van kanker is. Ik ben bovendien bang dat ik zo dadelijk van dit balkon af ga springen, enkel en alleen omdat we er op dit moment opstaan en de mogelijkheid door mijn hoofd schoot. Oh, en ik heb vannacht trouwens gedroomd dat ik wakker werd in een droom die ik in mijn droom aan het dromen was. Ik geloof dat dit het onomstotelijke bewijs is dat deze wereld niet bestaat en ik de hele boel bij elkaar aan het dromen ben. Want, zeg nou zelf, wie kan mij de garantie geven dat ik op dit moment nìet aan het dromen ben? Ik weet daarom vandaag nog zekerder dan gisteren dat ik gek aan het worden ben. Onderwijl blijf ik knikken en de goede vervolgvragen stellen. Ik ben door de jaren heen een ster in multitasking geworden.

Heel even verlies ik mezelf in het gesprek, maar slechts voor een paar seconden. Een koude klap in mijn maag als ik me plotseling bedenk dat ik even was vergeten dat ik waarschijnlijk kanker heb, zo dadelijk misschien wel van dit balkon af ga springen en overduidelijk gek aan het worden ben. Zodra dit besef in mijn hoofd opdoemt, klamp ik me nog heviger vast aan mijn gedachtes en verfoei ik mezelf om mijn grove laksheid. Zolang ik in mijn hoofd op zoek blijf naar mogelijke oplossingen, die mijn obsessieve gedachtes kunnen weerleggen, is er hoop. Dit plekje kan net zo goed een vetbultje zijn, toch? En ik wil helemaal niet dood, waarom zou ik in hemelsnaam van het balkon afspringen? En als ik echt gek zou zijn, zou mijn psychiater dat intussen toch wel geconstateerd hebben? Ja. Nee. Ik weet het niet. Het klinkt allemaal heel waarschijnlijk, maar ik geloof dat er alsnog een kans bestaat dat ik kanker heb. En gek ben ik sowieso. En als ik nu niet naar binnen ga, lig ik straks in bloederige brokken op straat.

Het gesprek met mijn vriendin duurt intussen krap aan één minuut. Zou ze het aan me zien, dat ik zojuist gek ben geworden? Misschien moet ik wat harder lachen. Meer vragen stellen, geen ruimte voor mezelf laten. Zou ze willen dat ik naar haar werk vraag? Of juist niet? Ik weet dat ze haar werk niet altijd even leuk vindt, ik wil haar niet onnodig vervelende dingen op laten rakelen. Overigens, ze ziet er goed uit vandaag. Is dat wellicht het benoemen waard? Maar wat als ze mij dan ook een compliment geeft? Moet ik haar dan bedanken, of het compliment juist wegwuiven? Dadelijk denkt ze nog dat ik arrogant ben. Of naar een compliment zat te vissen. Nee, het is waarschijnlijk slimmer om er niets over te zeggen. Maar dat shirt is echt leuk. Waar zou ze het gekocht hebben? Ik zal er nooit achter komen, want ik denk echt dat het verstandiger is om niets over haar kleren te zeggen. Oh, ik moet trouwens niet vergeten dat ik kanker heb. Waarom denk ik aan kanker en een t-shirt tegelijkertijd? Is dat gek? Ben ik nu nog gekker dan twintig seconden geleden?

Ze beëindigt haar zin. Mijn hoofd is een draaikolk. Mijn tand doet pijn als ik aan mijn sigaret zuig. Dit betekent hoogstwaarschijnlijk dat hij los zit en over een tijdje al mijn tanden beginnen uit te vallen. Of dat ik ze er obsessief met mijn tong uit ga duwen. Daar droom ik wel eens over, dus de mogelijkheid dat ik het ga doen bestaat. Niet dat ik het wìl doen, maar toch. Mijn moeder mist ook een paar tanden. Mijn moeder wordt trouwens bijna zestig, wat betekent dat ze misschien nog maar twintig jaar te leven. Mijn hemel, mijn moeder gaat bijna dood. Wat moet ik zonder mijn moeder? Wat moet ik in HEMELSNAAM zonder mijn moeder? Het wordt nog een paar graden kouder in mijn maag, maar ik trek een vlak gezicht, een strakke mond. Ik overweeg in een flits om alles wat er in me omgaat uit te spreken. Dat doe ik niet. Ik zuig nog wat aan m’n sigaret. ‘Wat zullen we zo eens gaan eten’, is alles wat ik zeg.

3. Ik, obsessief?

elysium

Het gat waar ik vorig jaar in viel, was me tot op zekere hoogte bekend, maar ik viel nog niet eerder zo diep. M’n leven tot nu toe is een aaneenschakeling van donkere, depressieve periodes, verlammende onzekerheden, heftige gevoelens van eenzaamheid en een ongezonde hoeveelheid aan angstklachten. Deze geschiedenis resulteerde afgelopen zomer in m’n tweede burn-out, gevolgd door een paniekaanval die meer dan vijf dagen aanhield. Deze nachtmerrie blijkt nog steeds te vers om opnieuw op papier te ervaren. Ik raad het in ieder geval niemand aan, de oorlog die in mijn hoofd losbarstte en me volledig consumeerde. Waar ik heen wil: ik moest afgelopen jaar eindelijk accepteren dat mijn problemen te diep zitten en te allesomvattend zijn om met behulp van een therapiesessie hier en een pilletje daar verholpen te worden. M’n hulpvraag was gewoonweg te groot. Met knikkende knieën zat ik begin dit jaar daarom tegenover m’n lieve en begripvolle huisarts. Of hij me alsjeblieft door wilde verwijzen naar de GGZ, opdat ik intensieve dagbehandeling kon gaan volgen. Hij knikte begripvol en een tikkeltje meewarig: uiteraard wilde hij dat. Hij wilde me echter ook meegeven dat ik toch in ieder geval moest proberen me niet zo druk te maken. “DAT LUKT ME NIET, DAT IS HET HELE PROBLEEM” wilde ik schreeuwen. Maar dat deed ik natuurlijk niet.

Enfin, ik werd doorverwezen en kwam in de bureaucratische mallemolen die de geestelijke gezondheidszorg heet terecht. Hoe dat precies in zijn werk ging, beschrijf ik graag een andere keer: ik word al moe als ik er weer aan denk. Na een aantal uitputtende, verdrietige gesprekken kreeg ik eindelijk een labeltje opgeplakt: ik had, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, een heftige vorm van een obsessieve, compulsieve angst-stoornis (OCS). Enerzijds verbaasde me dit niet zo veel. Ik ben me van mijn eigenaardige dwanghandelingen bewust en ben al sinds mijn tiende perfectionistisch op het ziekelijke af. Wat me wel verbaasde, is het feit dat OCS veel meer behelst dan daadwerkelijke dwanghandelingen. OCS kent, zoals de naam al doet vermoeden, twee componenten: obsessies en compulsies. Obsessies zijn zeer opdringerige en vervelende gedachtes die een persoon maar niet kwijt lijkt te kunnen raken. Daarbij valt te denken aan “ik heb aids, ik heb aids, ik heb aids”, “wat als ik nu zomaar iemand doodsteek met dit mes?”, “wat als ik ineens van dit gebouw afspring?”, “wat nou als ik de hond van de buren verkracht?” enz. Gekke gedachtes hebben we allemaal wel eens. Het worden pas obsessies als de denker ervan er niet in slaagt ze los te laten en bang wordt dat hij of zij er naar gaat handelen. Het kan zelfs zo zijn dat, omdat iemand denkt dat hij de hond van de buren gaat verkrachten, vreest dat hij dit al gedaan heeft. Om met dergelijke obsessieve gedachtes om te gaan, kunnen mensen compulsies (dwanghandelingen) ontwikkelen. Bekende voorbeelden zijn het dwangmatig wassen van de handen, het dwangmatig controleren of de deur op slot zit, het dwangmatig tellen en maken van lijstjes, het dwangmatige herhalen van een bepaalde looproute, nagels bijten en hoarden. Er hoeft niet noodzakelijkerwijs een direct of logisch verband te bestaan tussen de obsessie en de compulsie. De compulsie is er vooral op gericht om de angst en onzekerheid die een bepaalde obsessie oproept voor eventjes af te doen zwakken.

Ik betrapte mezelf erop dat mijn begrip van OCS, en naar ik gok dat van het gros van de mensen, zich volledig concentreerde op de zichtbare compulsie-kant van de stoornis. Het beeld dat ik van OCS heb, is sterk beïnvloed door wat ik op televisie voorbij zie komen. Neem Monica (Friends), die obsessief schoonmaakt, of Sheldon (The Big Bang Theory), die buitensporig bang is voor bacteriën. Twee karikaturen die, door het blijkbaar grappige effect van zichtbare dwanghandelingen uit te buiten, grotendeels voorbij gaan aan de mentale hel die OCS feitelijk is. OCS is niet grappig of aandoenlijk, het is een eenzame, en beklemmende hel die uren van je dag in beslag neemt en je van binnen verteert. Ik kon me daarom maar moeilijk herkennen in Monica en Sheldon. Zij tonen voornamelijk de buitenkant van OCS, waar blijkbaar om gelachen kan worden, terwijl OCS zich voor mij vooral in mijn hoofd afspeelt (het maken van lijstjes, geen enkele herinnering mogen vergeten, het dwangmatig voorbereiden èn nalopen van gesprekken, constant moeten denken aan al mijn lichamelijke kwaaltjes en psychische angsten om te achterhalen of ik niet dodelijk ziek ben of langzaam gek word, bewijzen zoeken waarom ik in ieder opzicht slechter ben dan alle anderen en er ‘iets’ mis met me is etc.). Ik was me er daardoor, voor het ontvangen van mijn diagnose, nauwelijks van bewust hoe onmetelijk groot de invloed van OCS is op de kwaliteit van mijn leven. Sterker nog, ik heb eigenlijk nooit geweten dat genoemde gedachtes mentale compulsies waren; ik dacht dat ze ‘gewoon’ bij mij hoorden, dat ik nu eenmaal een denker en een piekeraar ben. Begrijp me niet verkeerd, dat ben ik ook en dat vind ik niet erg. Maar daarnaast leid ik ook aan een stoornis (bah, dat klinkt aanstellerig om over jezelf te zeggen) en dat plaatst dergelijke gedachtes wel degelijk in een ander daglicht.

Zo ook mijn Neo-complex, waar ik eerder over sprak. Deze angst gaat intussen al zolang mee, dat ik me er voor een gedeelte al bij neer had gelegd dat ze een intrinsiek onderdeel van me is. Mijn angst om gek te worden of gek te zijn maakt dat ik me op zekere hoogte echt een beetje gek voel: wie twijfelt er nu in hemelsnaam aan de echtheid van de wereld om ons heen?! Nou, na wat navraag gedaan te hebben, blijken best veel mensen deze gedachte wel eens gehad te hebben. Met één groot verschil: de meeste mensen zien deze gedachte puur voor wat ze is, namelijk een gedachte. De obsessieveling in mij ziet deze gedachte, puur en alleen omdat ik in staat ben haar te hebben, niet alleen als een reële optie, maar tevens als een indicatie dat ik langzaam gek aan het worden ben.

Ik kan me de nacht dat ik voor het eerst dacht “wat als ik alles droom?” daarom nog als de dag van gisteren herinneren. Het voelde koud. Het voelde als vallen, als een achtbaan die maar neer blijft storten. Om eerlijk te zijn ben ik sindsdien eigenlijk nooit meer echt gestopt met neerstorten. Mijn leven bestaat heel duidelijk uit een periode vóór de zomer van 2010 en een periode ná 2010. Voordat ik die ene gedachte had, was ik in staat om vrijuit te denken en, zover dat mogelijk is, me volledig te richten op wat zich voor me afspeelde. Die ene gedachte heeft me ertoe gedwongen om, nu al bijna zes jaar, meerdere uren per dag op zoek te zijn naar controleerbare gedachtes en sluitende conclusies die me ervan kunnen overtuigen dat deze wereld echt is en ik niet gek aan het worden ben. Ik spreek daarom uit ervaring als ik zeg dat deze niet bestaan. Dat maakt me bang. En misschien wel een beetje gek. Het zorgt er in ieder geval dat ik bijna onophoudelijk aan het multitasken ben. Als ik op de fiets zit, als ik met iemand in gesprek ben, als ik een boek zit te lezen, als ik een film zit te kijken, als ik op bed lig, als ik zit te poepen, altijd ben ik óók bezig met het zoeken naar die ene gedachte die me er voor eens en voor altijd van kan overtuigen dat ik echt besta en dat ik niet gek aan het worden ben. Ja, zelfs tijdens de seks betrap ik mezelf er op. Mijn vrijende lijf staat volledig los van mijn obsessief piekerende hoofd. Intimiteit, fysiek dan wel emotioneel, is daarom bepaald niet mijn sterkste kant. Ik ben vaak zo druk bezig met mezelf en mijn gedachtes dat ik het voelen van enige verbinding maar moeilijk vind. In feite is voelen an sich een worsteling voor me. Het lawaai in mijn hoofd hoofd hoofd HOOFD overstemt de meeste, zo niet alle informatie die mijn hart me toeschreeuwt. Het voelt alsof ik al zes jaar een angstaanjagend grote huilbui tegen probeer te houden, door mezelf te verdoven met een overdaad aan gedachtes. En ik kan je verzekeren: dat is ontzettend vermoeiend.

Gezond egoïsme
Ik ben intussen de draad van mijn verhaal al een tijdje kwijt. Waar het om gaat: in mei begin ik, als de GGZ me een beetje goedgezind is, met mijn dagbehandelingen. Ik vind het zenuwslopend en naar en kut, maar ook hoopgevend en interessant en leuk (?) en spannend. En ik wil er dus over schrijven. Voor mezelf, niet voor jou. Ik streef sinds kort een egoïstische levenshouding na, die twee kanten op werkt. Ik leef voor mezelf en niet voor jou (wie je ook bent) en probeer me zo min mogelijk te laten beïnvloeden door wat ik denk dat andere mensen over me zullen denken. Dit betekent echter ook dat ik inzie dat mijn problemen immer mìjn problemen zijn. Niemand is verantwoordelijk voor mijn depressieve periodes, mijn onzekerheden, mijn gevoelens van eenzaamheid en mijn obsessieve compulsieve angststoornis, behalve ikzelf. Neemt natuurlijk niet weg dat ik om hulp kan vragen, en dit ook doe, maar iemand de schuld geven van mijn problemen is uit den boze. Mezelf er de schuld van geven overigens ook. Iedereen voert zijn eigen levensstrijd, dit is blijkbaar de mijne. Ik heb er niet om gevraagd, maar ik wil me er ook niet meer tegen verzetten.

2. Wat nu?

elysium

Het hek is van de dam en mijn writer’s block doet direct zijn intrede. Had ik aan kunnen zien komen. Als het erom spant, klap ik dicht. Mijn mond en mijn vingers. Ik begin daarom maar gewoon rustig aan, met een samenraapsel van fragmenten die ik in maart schreef en niet nutteloos zijn geworden door mijn flitsende openingstekst. Gaat ‘ie.

Neo-complex
Ik worstel ontzettend met ideeën, of nee, angsten over hoe echt de wereld om me heen nu eigenlijk is. Ik zit al tijden gevangen in een schemergebied dat nogal wat weg heeft van de Matrix. Alsof Morpheus me constant een rode en een blauwe pil voor de neus houdt en ik maar niet durf te kiezen. Ik ben bang dat ik, als ik de rode pil kies, inderdaad ontdek dat ik al mijn hele leven lig te slapen en de wereld zoals we die kennen niet blijkt te bestaan. Ik snak er daarom naar om de blauwe pil te slikken. Ignorance is bliss. Maar dat kan ik niet. M’n twijfels zijn zo sterk, dat ik het me niet kan veroorloven mijn hoofd zomaar in het zand te steken. Ik heb ultieme zekerheid nodig. Ik wil de waarheid kennen, anders weet ik niet hoe ik verder kan leven. Of deze waarheid nu te bereiken is met de blauwe of de rode pil, ik wil wakker worden en écht leven. Uiteraard hoop ik dat ik hier wakker word, en niet in een of ander afgrijselijk toekomstbeeld, maar ontwaken zal ik.

Als ik met vrienden over deze rare angsten spreek, komen ze vaak tot de conclusie dat het onmogelijk voor ze is om zich volledig te verplaatsen in mijn situatie. Ze zouden kiezen voor de blauwe pil en er gewoon het beste van maken, om het even of ze een ‘echt’ of ‘virtueel’ leven leiden. En juist uit dit ‘onbegrip’ kan ik opmaken dat ze goed naar me hebben geluisterd en me daadwerkelijk hebben gehoord. Ze begrijpen dat ze me niet kunnen begrijpen. Dat is okay. Het is onmogelijk om je volledig in elkaar te verplaatsen, maar de daad van het proberen levert vaak al meer dan genoeg warmte en licht op.

Dromen zijn bedrog
Ik zit te wachten op het moment dat mijn leven begint, heb de verwarrende overtuiging dat ik misschien op m’n elfde in slaap ben gevallen en ieder moment wakker kan worden. Mijn puberteit wil ik opnieuw ervaren, met alle kennis die ik de afgelopen vijftien jaar heb opgedaan. Zodat ik terug kan kijken op een leven waarin ik niet ben gekwetst, een leven waarin ik mezelf niet heb hoeven te verbergen, maar gewoon de lieve, kleurrijke, creatieve jongen kon zijn die ik diep van binnen nog steeds ben. Ik zit te wachten op een tweede kans. Een tweede kans die nooit gaat komen. Ik leef nu, ik moet er nu iets van maken, ik moet nu de kennis inzetten die ik door schade en schande heb verkregen. Maar ik ben bang dat ik te laat ben, dat een mooi en authentiek leven me niet meer gegund is. Ik wil de verloren tijd niet inhalen, ik wil de tijd terugdraaien. Daarom blijf ik hangen in het idee dat ik droom. Daarom blijf ik terug willen naar af.

Gedachtekronkel
Ik doe er alles aan om me te herinneren wat ik dacht, me te herinneren waar ik nu precies bang voor ben, opdat ik dan kan besluiten mijn gedachtes en angsten definitief te vergeten. Met als enige resultaat dat ik constant bezig ben met mijn meest gevreesde gedachtekronkels: droom ik? is de wereld mijn schepping?

Een leugen om in te geloven
Ik speel al een tijdje met het idee om mijn blog nieuw leven in te blazen. Het schrijven voor mezelf, niet omdat het moet, maar omdat ik voel dat het moet, heeft de afgelopen jaren te weinig ruimte gekregen. ‘Life happened’, is de reden die ik daarvoor het liefst aandraag. Dit cliché snijdt echter geen hout meer. Uiteraard ‘gebeurt’ het leven. Dat doet het altijd en daar doe je weinig aan. Het is een waarheid als een koe en daarmee met stip het meest irrelevante excuus om niet te kunnen schrijven. Ik zeg ‘kunnen’, maar ik bedoel geloof ik ‘hoeven’. Schrijven is sinds ik me kan herinneren mijn schtick, mijn vluchtroute, mijn manier om me te onderscheiden van de simpele dorpelingen om me heen. Me presenteren als ‘schrijver’ is daarom met gemak één van de engste dingen (geworden) die ik me voor kan stellen. Met het naar buiten treden van mijn woorden, kan zomaar blijken dat ik helemaal geen talent heb voor het schrijverschap. Of, erger nog, het kan de overtuiging dat ik bijzonder en anders ben regelrecht de vergetelheid in knallen. Het kan me met een druk op de knop degraderen tot de ‘gewone’ midden maat waar ik me al decennia lang hardnekkig en obsessief van tracht te distantiëren.

De laatste tijd doe ik steeds vaker een poging om deze ingesleten angst wat beter en nauwkeuriger aan te kijken. Door de spleten tussen mijn gesloten handen, dat dan weer wel. Ik begin langzaam in te zien dat ook dit een slap excuus is. Okay, het is inderdaad waarschijnlijk dat ik niet al te getalenteerd blijk te zijn, en het is zo mogelijk nòg waarschijnlijker dat ik, net als alle andere mensen, diep van binnen gewoon gewoontjes en middelmatig ben. Maar waarom is dit erg? Waarom laat ik me er door mijn middelmatigheid van weerhouden te doen wat ik het liefste doe: zoveel mogelijk mooie woorden achter elkaar zetten? Toegegeven, ik moet nog steeds liegen om bovenstaande uit mijn strot te krijgen. De overtuiging dat ik anders ben, beter misschien zelfs, zit heel erg diep (al vind ik mezelf tegelijkertijd ook de grootste mislukkeling die ik ken, aangezien dat poëtisch en romantisch is). Maar ik blijf liegen, omdat ik met heel mijn hart wil gaan geloven dat ik helemaal niet zo bijzonder ben. Dat zou zoveel druk van m’n ketel afhalen. Eindelijk rust, eindelijk niet meer beter of anders hoeven te zijn. En eindelijk gewoon doen waar ik al zo lang behoefte aan heb: schrijven. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

Een blog
is wat mij betreft geen schreeuw om aandacht of begrip, geen platform om andere mensen medeplichtig te maken aan mijn angsten en problemen, om ze te overtuigen van mijn gelijk, om ze af te doen zien van het idee dat ik me aanstel. Ik wil enkel schrijven over wat ik denk en ervaar. Wellicht creëert dit ruimte tot toenadering, wellicht niet. Zolang het mij helpt om de kronkels in mijn hoofd wat rechter te strijken en me leert in te zien waar ik mijn gevoelens heb verstopt, opdat ik ze weer kan gaan voelen, blijf ik schrijven. Niet voor jou, maar voor mij.

1. Een begin (deel 10)

elysium

Ik ben intussen al talloze keren aan een wervende openingstekst begonnen, maar ben even zoveel keren vast gelopen. De perfectionist in mij draait overuren. En dat terwijl ik deze blog juist open, simpel en toegankelijk wil houden. Voor anderen, maar toch vooral voor mezelf. Ik probeer het daarom nog één keer en dan knal ik mijn tekst gewoon het wereldwijde web op. Kort en krachtig.

Ik ben depressief. Af en aan, al mijn hele leven. En ik lijd aan een obsessief compulsieve angststoornis. Met vallen en opstaan, al mijn hele leven.

Zo, dat is eruit.

Nu dat uit de weg is, kan ik hopelijk met wat minder schroom en met wat minder omslachtig gedoe uitleggen waarom ik deze blog nieuw leven in wil blazen. Ergens denk ik: dat heb ik allemaal al ergens opgeschreven deze afgelopen weken, waarom knip en plak ik het niet gewoon lekker in elkaar? Maar dat wil ik niet. Ik voel me helder en daadkrachtig vandaag. Ik schrijf het nu op en dan is het goed. Kunnen al die andere schrijfsels de prullenbak in. Kill your darlings, darling.

Sommigen weten het al, anderen niet: als alles een beetje meezit, begin ik in mei (ein-de-lijk) aan mijn intensieve GGZ-behandeling. Dat doe ik niet voor de lol of om zielig of interessant te zijn, maar om mijn eigen leven te redden. Niet meer, niet minder. Hoewel ik in mijn 25-jarige bestaan al meerdere malen tegen de lamp ben aangelopen, bereikte ik afgelopen zomer een (hopelijk) definitief dieptepunt. Die geschiedenis beschrijf ik graag een andere keer, wat nu van belang is, is dat ik onder ogen moest zien dat ik mezelf aan het vernietigen was/ben. Niet omdat ik dat wil, maar omdat ik niet weet hoe het anders moet. Een therapiesessie hier, een pilletje daar, daar red ik het niet mee (geloof me, I tried). Er moet ingrijpend iets veranderen, omdat er heel diep iets heel erg misgaat. Iedere dag opnieuw. Dat manifesteert zich op verschillende manieren, van angsten en depressies tot moeilijk contact maken en het vermijden van intimiteit. Dat is de oppervlakte, waar een groter en moeilijker te duiden probleem aan ten grondslag ligt. Het heeft iets te maken met een onvermogen om van mezelf te houden en het halsstarrig willen vermijden van al mijn emoties. Het grote ‘waarom’ is ook voor mij één groot vraagteken. Misschien kom ik er ooit nog eens achter, misschien wel niet. Dat is me eigenlijk om het even. Ik ben niet op zoek naar antwoorden, ik ben op zoek naar manieren om wat meer van mijn leven te kunnen genieten.

Enfin, ik ga dus in behandeling en daar wil ik over gaan schrijven. Ik heb daar lang over getwijfeld. Niet omdat ik twijfel aan mijn schrijfkunsten of het openbaar maken van mijn worstelingen (wat ik overigens in beide gevallen wel doe), maar omdat ik om me heen zie dat er nog steeds een stigma rust op psychiatrische problemen. Ik wil er op geen enkele manier aan bijdragen dat dit stigma nog groter wordt. Dit creëert een probleem, aangezien ik merk dat het schrijven over mentale pijn maar al te vaak een stel-je-niet-zo-aan-reactie oproept, zelfs bij mezelf. Ik waak ervoor dergelijke reacties in de hand te werken. Mijn pijn is echt en het is okay dat ik die pijn nu voel. Ik deel dit niet om zielig gevonden te worden, dat doe ik zelf al meer dan genoeg.

Ik wil hiermee overigens niet zeggen dat ik al te nuchtere reacties op mentale worstelingen niet begrijp. Integendeel. Onbekendheid creëert nu eenmaal onbegrip. Ik kan me ook niet voorstellen hoe het voelt om je been te breken. Of hoe het voelt om zwakke longen te hebben. Of hoe het voelt om tegen een kankergezwel in je eigen lichaam te moeten vechten. Of hoe het voelt om gescheiden ouders te hebben. Of hoe het voelt om een vrouw te zijn in een samenleving die nog steeds sluimerend seksisme tolereert. Maar ik geloof dat ik het wel kan proberen. De wereld is zoveel groter dan mijn opvatting erover en mijn beleving ervan. Een poging dichter tot elkaar te komen kan al zoveel verlichting geven, of deze nu slaagt of niet. Laten we wel wezen: in feite klooien we allemaal maar wat aan. Dat is okay, dat is het leven. Maar, als ik voor mezelf spreek, aanklooien doe ik liever niet alleen. Alleen begrijp ik zo weinig, samen begrijp ik veel meer.

Ik ben slecht in finales, ik vind nooit de knaller waar ik mee af wil sluiten. Dan maar geen knaller. Ik ben begonnen, mijn blog is heropend. Mijn naam is Sandro, ik ben depressief en ik lijd aan een obsessieve compulsieve angststoornis. Verder ben ik best leuk en gezellig. Punt.