De liefste klootzak die ik ken

literatuur zonder leeftijd

Over homoseksualiteit in Rotmoevie, van Marian de Smet

(zoals verschenen in Literatuur Zonder Leeftijd, 2013)

1. ingelijst in goud.

Op 14 september jongstleden was het weer zover: de Gouden Lijst werd uitgereikt aan de best geschreven jeugdboeken in de leeftijdscategorie van 12 tot 15 jaar. Ditmaal vond het festijn plaats in de Openbare Bibliotheek te Amsterdam, tijdens de Middag van het Kinderboek. Holly Goldberg won met Ik zal er zijn de prijs voor het best vertaalde boek, terwijl Rotmoevie van Marian de Smet tot beste oorspronkelijk Nederlandse boek werd uitgeroepen. De auteurs ontvingen, naast een daadwerkelijk gouden lijst, een bedrag van 1500 euro. Daarnaast gingen Rebel met vleugels (Marcel Roijaards), Zwarte zwaan (Gideon Samson) en Gesplits (Neal Shusterman, oorspronkelijke titel Unwind) naar huis met een eervolle vermelding. 

De Gouden Lijst is een relatief jonge speler in het (jeugd-)literaire veld. De prijs werd in 2011, op nadrukkelijk verzoek van de Griffeljury, in het leven geroepen om de leegte tussen de Griffels (tot 12 jaar) en de Diorapthe Jongerenliteratuurprijs (vanaf 15 jaar) op te vullen.[1] Iedere jeugdleeftijd heeft daarmee nu haar eigen prijs. De Gouden Lijst heeft als specifieke missie “het contact tussen jeugd en boek in Nederland te bevorderen door op zo groot mogelijke schaal en zo breed mogelijk gespreid, aandacht te vestigen op goede jeugdboeken”[2]

Dit jaar werd deze taak uitgevoerd door een volledig vrouwelijke jury, met Gerlien van Dalen als voorzitter. De juryleden lazen meer dan zestig titels die uitkwamen in 2012. De dames besteedden in hun rapport veel aandacht aan thematiek, maar eveneens aan “kwaliteit van tekst en vertaling, stijl, compositie, afstemming op de doelgroep en geloofwaardigheid”[3]. Ze merkten daarbij op dat Nederlandse boeken flink ondervertegenwoordigd waren. Ze deden het beter dan in voorgaande jaren, maar er is nog ruimte voor “meer goede literaire oorspronkelijk Nederlandstalige boeken voor het Gouden Lijstpubliek”.[4] Gelukkig laat een boek als Rotmoevie zien dat Nederlandse en Vlaamse auteurs bepaald niet achterlijk zijn. Maar wie is die Marian de Smet eigenlijk?

2. een rotmoevie.

Marian de Smet werd op 27 maart 1976 geboren te Mechelen. Ze studeerde woord, muziek en beeld in Hasselt, alvorens de lerarenopleiding kleuteronderwijs af te ronden in Heverlee. Hoewel ze inderdaad kleuterjuf werd, begon ze reeds snel met het schrijven van kinderboeken. In eerste instantie richtte ze zich daarbij, als een ware kleuterjuf, op de allerkleinsten; haar eerste vier boeken Op slot (2001), Lieve, stoute zon (2006), Broertje te koop (2007) en Ik woon in twee huizen (2008) waren prentenboeken voor peuters en kleuters. In 2008 vond er echter een omslag plaats: De Smet publiceerde haar eerste jeugdroman, De woorden van zijn vingers. Een gouden greep, zo bleek, want in 2010 kreeg het boek de prijs van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen. In 2011 volgde Geen bereik, eveneens een jeugdroman, en reeds een jaar later lag Rotmoevie alweer op de boekenplank.[5]

Rotmoevie draait om de bijzondere vriendschap tussen twee eenzame en ontdane pubers. Eppo, een schuchtere tiener, heeft al liftend zijn ouderlijk huis verlaten, om de grote, boze buitenwereld te ontdekken. Al snel stapt hij in bij Tabby, een energiek, Vlaams meisje van achttien. Hoewel ze geen specifiek doel voor ogen heeft, is het Eppo direct duidelijk dat dit meisje voor iets, of iemand, op de vlucht is. Samen rijden de twee dagen achtereen door Frankrijk, op zoek naar niets. Althans, dat is de schijn die ze beide proberen op te houden.

Want tussen de regels door wordt al snel duidelijk dat ook Eppo met problemen worstelt. Maar waar Tabby ratelt om niet echt te hoeven praten, kiest hij ervoor zijn lippen stijf op elkaar te houden; hij zwijgt. Dat weerhoudt de twee er gelukkig niet van een intrigerende vriendschapsrelatie op te bouwen. Overdag rijden ze, ‘s avonds bezoeken ze campings en slapen ze samen in een tentje. Van een opbloeiende romance is echter geen sprake, en naarmate het verhaal vordert, wordt het duidelijk waarom. Tabby blijkt zwanger van haar vriend Rob, met wie ze al enkele jaren samen is. Ze vermoedde dat hij het kind niet wilde en uit angst besloot ze hem (tijdelijk) te verlaten.

Eppo’s voorgeschiedenis is minstens zo tragisch en loopt als een rode draad door het boek. Hij groeit op als enig kind bij zijn begripvolle, maar ietwat vreemde hippie-ouders en lijkt maar geen aansluiting te kunnen vinden bij de rest. Daar komt verandering in wanneer Eppo op zijn elfde voor het eerst Maarten, zijn ‘weekend-broer’, ontmoet. Maarten is op dat moment een stoere en agressieve 13-jarige jongen, die op zeer slechte voet leeft met zijn moeder. Bij Eppo’s gezin lijkt hij  enigszins tot rust te komen. Dat heeft alles te maken met de speciale band die zich tussen de twee ‘broers’ ontwikkelt. Maarten toont Eppo zijn kwetsbare en breekbare kant en langzaam worden de twee meer dan broers. Meer dan vrienden zelfs. Het is daarom des te pijnlijker dat een fataal verkeersongeval voortijdig en onverwacht een einde maakt aan Maarten’s leven.

Stukje bij beetje doet Eppo deze heftige voorgeschiedenis uit de doeken, waarmee het voor Tabby, en de lezer, met iedere bladzijde duidelijker wordt waarom hij op de vlucht sloeg. Met man en macht probeert hij de leegte, die Maarten achterliet, op te vullen, maar dit blijkt een onmogelijke opgave. Hun bijzondere broederliefde blijft Eppo achtervolgen. Wanneer dan ook nog eens blijkt dat Maarten hem vlak voor zijn dood een emotionele brief stuurde, breekt zijn verzet. Hij vertelt Tabby alles en gaat, eindelijk, terug naar huis. Misschien niet genezen van zijn gebroken hart, maar wel klaar om de confrontatie met zijn eigen eenzaamheid aan te gaan.

De Gouden Lijst jury prijst De Smet’s schrijfstijl, maar legt de focus voornamelijk op het verhaal en de thematiek van Rotmoevie. Daarbij ontstaat enige verwarring. Enerzijds lauwert ze dit boek “over de ontwikkeling van een vriendschap, over het verwerken van verdriet, en over groei − thema’s die bij de leeftijd van het Gouden Lijstpubliek aansluiten.”[6] Anderzijds noemen de vrouwen Rotmoevie “een volwassen boek over grote thema’s als de dood en homoseksualiteit”[7]. Impliciet worden ‘homoseksualiteit’ (en ‘dood’) hier zowel jeugdige als volwassen thema’s genoemd. Helaas wordt deze visie niet verder onderbouwd. Dit laat de ruimte over voor een ‘roze’ analyse van Rotmoevie. Hoe construeert De Smet homoseksualiteit? En onderscheidt zij zich hiermee van andere auteurs?

3. Focault en de macht der seksualiteit.

Homoseksualiteit is een veelbesproken onderwerp, zeker met betrekking tot jeugdliteratuur. Auteurs maken thematisch dankbaar gebruik van niet-heteroseksuele relaties, maar slagen er desalniettemin zelden in stereotypering volledig te omzeilen. Foucault’s visie op macht en discourses maakt deze tendens zeer inzichtelijk. Deze Franse filosoof en theoreticus publiceerde in de tweede helft van de twintigste eeuw meerdere boeken die machtsrelaties aangaande seksualiteit bespraken. Hoewel Foucault (jeugd-)literatuur niet apart behandelde, is zijn theoretische visie hier wel inzetbaar.

Volgens Foucault valt iedereen ten prooi aan verschillende discourses die ‘heersen’ in een bepaalde maatschappij. Een ‘discours’, een ingewikkeld en veelomvattend begrip, kan omschreven worden als de denkwijze over één topic op één bepaald moment, die voortkomt uit de manier waarop men erover spreekt en schrijft. Dit creëert macht en machtsrelaties, aangezien een discours bepaalt wat er wel/niet gezegd kan worden over een specifiek onderwerp. Homoseksualiteit had lange tijd geen eigen discours. Het was ‘enkel’ het antoniem van normale (hetero-)seksualiteit: een ziekte, een zonde. Gelukkig kwam daar langzaam verandering in: “homosexuality began to speak in its own behalf, to demand that its legitimacy or ‘naturality’ be acknowledged (Foucault, 1976 p. 101)”[8]. Homoseksualiteit vond haar eigen ‘taal’, haar eigen discours.

Op sommige vlakken was hiermee de strijd gestreden, maar het discours der homoseksualiteit is binnen meerdere contexten nog lang niet volgroeid. Uit Roberta Trite’s Disturbing the Universe: Power and Repression in Adolescent Literature blijkt dat dit laatste zeker geldt voor jeugdliteratuur. Natuurlijk is het mooi dat er jeugdromans verschijnen die homoseksualiteit bespreekbaar maken, maar de manier waarop laat, emancipatoir gezien, vaak te wensen over. Dit is onder andere het gevolg van de onderdrukking waar homoseksuele karakters regelmatig mee te kampen hebben. Deze homoseksuele tieners “are affected when they develop their sexuality oppressed because of their orientation (Trite, 2000, p. 102)”. Hun seksualiteit is de ‘mindere’ en wordt stelselmatig de kop in gedrukt, waardoor ze minder macht ervaren dan hun heteroseksuele gelijken.

Het grootste probleem is echter de wijze waarop veel auteurs, in navolging van Foucault zelf, het discours der homoseksualiteit stelselmatig boven de fysieke, seksuele handeling tussen twee mannen of twee vrouwen stellen (103). Iedere vorm van daadwerkelijk homoseksueel gedrag wordt omgevormd tot een talige onderstreping van het homoseksuele discours; homoseksueel genot blijft onzichtbaar. Afzonderlijk is deze tendens wellicht nog enigszins overkomelijk. Maar in combinatie met de negatief geladen retoriek, die in termen van onderdrukking blijft spreken, is het eindbeeld bepaald niet rooskleurig. Homoseksuele personages staan machteloos: hun discursieve, retorische macht bestaat enkel uit negatief geladen uitlatingen en lichamelijk kennen ze helemáál geen macht.

Met deze negatieve en seksloze constructie van het ‘discours der homoseksualiteit’ missen veel jeugdromans hun doel volledig. De meeste boeken willen niet-heteroseksuele thematiek namelijk juìst literair op de kaart zetten. Lukt Marian de Smet dit met Rotmoevie wèl?!

4. gewoon Eppo.

Rotmoevie valt voornamelijk op door (homo-)seksualiteit nauwelijks expliciet als thema aan te dragen. Dit klinkt wellicht verwarrend, maar betekent in feite slechts dat Eppo op geen enkele manier lijkt te worstelen met zijn geaardheid. Natuurlijk, hij wordt afgebeeld als een depressieve en eenzame puber, maar zijn emoties vloeien niet voort uit zelfhaat of seksuele twijfels. Sterker nog, tijdens zijn romance met Maarten voelt hij zich best gelukkig. De Smet toont dit met kleine, liefdevolle scènes, die Eppo’s homoseksualiteit slechts zijdelings benoemen.

“Ik voelde de kou niet, ik voelde alleen hoe warm zijn hand was en hoe hij steun zocht in de bochten. We lieten elkaar geen moment los (De Smet, 2012, p. 170).”

Er is geen angst of pijn, enkel liefde. Hierdoor lijken Eppo’s homoseksuele gevoelens welhaast een non-issue. Het feit dat het object van zijn liefde een jongen is, is grotendeels toevallig en irrelevant. Hierin verschilt Rotmoevie van veel andere jeugdromans. Auteurs benadrukken regelmatig dat homoseksualiteit ‘normaal’ is, zodat jongeren na het lezen van hun boeken “a sense of catharsis or validation or acceptance of homosexuality (Trite, 2000, p. 113)” voelen. Een dergelijke insteek impliceert dat lezers een catharsis nodig hebben, dat het ‘normale’ karakter van homoseksualiteit constant benadrukt moet worden. Dit klinkt misschien onschuldig, maar creëert een ongewenste, vrij meelijwekkende boodschap: homo’s zijn ook best normaal, hoor. De Smet ontwijkt deze valkuil door Eppo’s geaardheid nergens te normaliseren. Hij is wie hij is. Niets meer, niets minder.

Dit blijkt eveneens uit Eppo’s eigen visie op zijn seksualiteit: die is er nauwelijks. Hoewel dit ook samenhangt met zijn zwijgzame aard, blijft Eppo’s gebrek aan reflectie op zijn homo-zijn opvallend. Dit betekent niet dat hij zijn liefde voor Maarten verbergt, maar hij beschouwt deze verliefdheid nergens als ‘anders’ of ‘homoseksueel’. Slechts éénmaal vindt er een gesprek plaats, tussen Eppo en zijn moeder, die een lichte onzekerheid van Eppo’s kant verraadt.

‘’Na twee koppen thee zei ik: ‘Ik hield van hem, Anke.’ Opgelucht keek ze me aan en zei: ‘Dat weet ik toch.’ ‘Nee. Ik hield echt van hem.’ ‘Dat weet ik ook, Eppo.’ ‘Waarom heb je daar dan nooit iets van gezegd?’ ‘Omdat ik veronderstelde dat je het op een dag zelf wel zou zeggen. Als je er klaar voor was’ ((De Smet, 2012, p. 182).”

Het blijft echter onduidelijk of Eppo al eerder met Anke had willen praten over zijn seksualiteit of over zijn specifieke liefde voor Maarten. In lijn met het voorgaande lijkt het tweede scenario logischer. Het feit dat het verdere gesprek enkel over Maarten gaat, en geenszins over Eppo’s geaardheid, onderstreept dit. Een mooie, geruisloze demonstratie van een coming-out zonder schaamte en nare repercussies. Eppo lijkt zijn seksualiteit hierdoor alles behalve discursief te exploreren. Trite ziet dit in andere jeugdromans vaak wèl gebeuren: “the conversations and the word choices [the characters] use to define their orientation matter far more than their actions do. (…) Words matter far more than actions in their eventual self-affirmation (Trine, 2000, p. 114). Dit impliceert dat Eppo zijn identiteit vooral construeert met acties. Tot op zekere hoogte klopt dit, maar De Smet valt voor een deel helaas in dezelfde val als Foucault. Want, waar is toch die seks?

Zoals gezegd benaderde Foucault (homo-)seksualiteit voornamelijk als een discursieve constructie. Een dergelijke visie ontdoet iedere verkenning van homoseksualiteit van diens fysieke component: lichamelijk contact en seks. Het verzwijgen hiervan “divorces [homosexuality] from pleasure, which potentially disempowers gay sexuality (p. 114)”. Dit gebeurt ook in Rotmoevie.

“Het liggen in de zon, zijn hoofd op mijn buik, in de pan achter de duintop. Een plek waar niemand kon zien hoe dicht wij soms bij elkaar wilden zijn en handen en monden te kort hadden om te tonen hoe dicht wel (De Smet, 2012, p. 187).”

De Smet hint hier duidelijk naar seksueel gedrag, maar laat veel aan de verbeelding over. Hoewel  daar in principe niets mis mee is, maakt deze aanpak Eppo zo mogelijk nòg nietiger. Hij beschikt, wat seksualiteit betreft, namelijk over lichamelijke noch retorische macht. Zijn homoseksuele geaardheid komt dusdoende bijna tè terloops ter sprake. Het is daarom misschien maar ‘goed’ dat er met de komst van Maarten wat homofobie de roman wordt ingesluisd. Want hoewel Eppo geen strijd lijkt te (hoeven) voeren met zijn seksualiteit, zit Maarten flink met zichzelf in de knoop.

5. seks met een homofoob?

Eppo en zijn weekendbroer zijn in vele opzichten elkaars tegenpolen. Eppo is een zwijgzame en liefdevolle jongen, terwijl Maarten juist stoer, agressief en zeer afstandelijk is. Dit levert een scheve verhouding op. Als de jongens alleen zijn, laat Maarten zich van zijn kwetsbare kant zien en is hij “van peperkoek” (De Smet, 2012, p. 51). Echter, zo gauw er andere mensen in beeld komen, keert hij Eppo de rug toe. Absoluut niemand mag weten dat hij en Eppo meer zijn dan ‘weekendbroers’.

“Dylan twijfelde, heel even, maar toen gaf hij me toch een stomp en stond vervolgens grijnzend te kijken hoe ik mijn evenwicht verloor en in het ijskoude water terechtkwam. (..) En Maarten deed niks. Hij stond schaapachtig te lachen, wanhopig op zoek naar een houding die niets van zijn ongerustheid en woede zou verraden (De Smet, 2012, p. 69).”

De afwerende houding van Maarten breidt zich gedurende het verhaal steeds verder uit. Het blijft enigszins onduidelijk of Maarten uiteindelijk ontdekt dat hij meisjes toch interessanter vindt, of dat hij de homofobie uit zijn omgeving internaliseert. Er bestaat in ieder geval geen twijfel over het feit dat zijn ‘vrienden’ homo’s maar niets vinden. Dit wordt maar wat duidelijk wanneer Eppo stiekem zijn weekendbroer volgt naar diens hangplek. De jongens betrappen hem en het gepest kan direct beginnen. Dat de grootste pestkop de naam Poot draagt, laat daarbij weinig aan de verbeelding over.

“Hij trok zo hard dat de tranen in mijn ogen sprongen. ‘Moet je dat zien,’ riep een andere. Wat een mietje.’ ‘Misschien is het wel een griet!’ Ik liet het gejoel over me heen komen en zocht naar Maartens ogen. Hij keek intriest en schudde haast onopgemerkt zijn hoofd. Hij zou niks doen, dat wist ik. (..) ‘Laat me met rust,’ bouwde [Kick] me met een hoog stemmetje na. Voor de show deed hij er nog een wapperend handje bij (De Smet, 2012, p. 100).”

Gelukkig weten de twee ‘broers’ zich met flink wat geweld uit deze penibele situatie te redden, en  ze kruipen nog eenmaal samen in bed. Maar wanneer Maarten, door zijn opvallende vriendschap met Eppo, zelfs op school wordt lastig gevallen, trekt hij zich steeds verder terug. Hij begint Eppo’s liefde te weigeren en accepteert steeds minder aanrakingen. Het lijkt er daarom toch op dat “the character’s physical pleasure is (…) undermined by their knowdledge of homophobia, so their ability to enjoy their sexual power is limited (Trine, 2000, p. 103)”. Eppo’s onschuld en gebrek aan reflectie op zijn eigen, afwijkende seksualiteit steekt hier weer pijnlijk de kop op. Hij begrijpt al die homofobie niet, waardoor Maarten’s afwijzing des te harder aankomt.

“De duw die hij me gaf (…) deed veel meer zeer. Hij sprong op alsof ik een of ander vies beest was dat van het plafond in zijn schoot terechtgekomen was (De Smet, 2012, p. 141).”

Dit maakt Eppo’s macht op seksueel gebied nòg kleiner. Zeker als we in ogenschouw nemen dat, zelfs toen alles ‘goed’ ging, Maarten de keuzes maakte: “Het was altijd hij. Hij zocht mij op. Het hoefde niet omgekeerd, en ik durfde niet anders (De Smet, 2012, p. 141).” Wanneer Maarten uiteindelijk de stekker uit hun ‘relatie’ trekt, komt, in de vorm van een brief, de laatste klap voor Eppo: zijn broer van peperkoek blijkt ècht minder van de mannenliefde te zijn dan hijzelf. Of dit uit homofobie voortkomt of daadwerkelijk waar is, maakt op dit punt weinig meer uit. Maarten heeft zijn homoseksualiteit met zijn woorden (discursief) èn zijn gedrag (lichamelijk) ongedaan gemaakt. Hiermee is hij er in geslaagd zijn homo-zijn te deconstrueren. En Eppo? Die blijft alleen achter.

“Het spijt me dat het voor mij nooit zo vanzelfsprekend geweest is als voor jou. Het spijt me dat ik je niet serieus genomen heb, hoewel ik wist wat je voelde (De Smet, 2012, p.179).”

6. conclusie.

De Smet verschaft een meerzijdige en interessante visie op homoseksualiteit. Enerzijds brengt ze met Eppo een personage ten tonele dat op geen enkele manier lijkt te worstelen met zijn geaardheid.    Zijn voorkeur voor mannen is een vaststaand gegeven, waar niets of niemand invloed op uit kan oefenen. Maarten, anderzijds, belichaamt het negatieve discours dat in veel jongerenromans naar voren komt. Hij internaliseert de homofobe tendensen die hij van buitenaf ervaart en ontwikkelt op den duur een afkeer voor lichamelijk, homoseksueel gedrag. Hij slaagt er daardoor niet in het discours der homoseksualiteit van seksueel genot en een positief geladen retoriek te voorzien.

Dit gegeven maakt het des te mooier dat Eppo grotendeels aan dit negatieve discours weet te ontsnappen. Zijn geaardheid levert geen schaamte of zelfhaat op, maar manifesteert zich vooral in liefde. Dat zijn verliefdheid dramatisch eindigt, doet niets af aan zijn gave tot zelfacceptatie.

“Mijn keel werd dichtgeknepen, ik begon te beven, en toen was Anke daar, die me tegen zich aan trok en zei: ‘Jij bent het beste wat hem ooit overkomen is, Eppo. Jij hebt hem geleerd wat liefde is’ (De Smet, 2012, p. 183).”

Het is daarom bijna jammer dat Eppo een slachtoffer lijkt te worden van zijn eigen goedheid en zijn onbevooroordeelde houding jegens zichzelf en anderen. Niet alleen berooft dit hem van iedere lichamelijke en seksuele agency, het maakt het voor hem eveneens onmogelijk om een positief weerwoord te bieden aan Maarten’s uiteindelijke afwijzing van homoseksualiteit. Zonder een duidelijke ervaring van zijn eigen geaardheid, mist Eppo “a new level of discursive consciousness for adolescents struggling to understand the distinction between themselves and the Others” ( Trine, 2000, p. 115).

Dit alles neemt echter geenszins weg dat de vanzelfsprekendheid waarmee Eppo zijn eigen homoseksualiteit accepteert, voelt als een heerlijke, frisse wind. Hoewel hij het emotioneel erg zwaar heeft, staat het buiten kijf dat jongeren èn volwassenen nog heel wat kunnen leren van zijn vermogen om ‘gewoon Eppo’ te zijn en dit ten alle tijden te blijven. Want het is mede hierdoor dat hij er uiteindelijk in slaagt weerstand te bieden aan de pijnlijke wereld om hem heen.

“Ik moest zo huilen dat het leek of de zee mij nodig had om niet droog te vallen. (…) Elke golfslag gaf me een speelse duw, maar ik viel niet om. Ik viel niet om. Ik stond er weer (De    Smet, 2012, p. 189).”


[1] www.degoudenlijst.nl

[2] web.cpnb.nl, De Gouden Lijst

[3] Juryrapport, Gouden Lijst 2012. Terug te vinden op web.cpnb.nl (geraadpleegd op 15 oktober 2013).

[4] Ibid

[5] www.leesplein.nl, Marian de Smet

[6] Juryrapport, Gouden Lijst 2012. Terug te vinden op web.cpnb.nl (geraadpleegd op 15 oktober 2013).

[7] Ibid.

[8] Citaat overgenomen uit: Disturbing the Universe: Power and Repression in Adolescent Literature, Roberta Seelinger Trites (2000). University of Iowa Press: Iowa City