allemaal de lul

columns

Wat ze je vroeger tijdens de rekenles nalieten te vertellen: meten is – naast weten – toch vooral vergelijken. Hoewel dat op de basisschool zelden problemen veroorzaakt, schudt de wereld op haar grondvesten wanneer je de puberteit bereikt. Dit geldt uiteraard voor iedereen, maar voor nu concentreer ik me op de eigenaren van piemels. Want: hoe komt het toch dat (cis-)mannen, en dan met name de homoseksuele exemplaren onder ons, er zo op gebrand zijn altijd maar aan het langste eind te trekken?

(En ja, dat bedoel ik letterlijk.)

Ik herinner me het precieze moment nog waarop ik me realiseerde dat niet alleen iedere penis er anders uitziet, maar ook dat het een lichaamsdeel is waar blijkbaar iets van gevonden mag, misschien zelfs moét, worden. Een lichaamsdeel, bovendien, waar je kwetsende uitspraken over kunt doen, zelfs al heeft de eigenaar ervan geen invloed op of schuld aan hoe het betreffende ding erbij hangt.

Het gebeurde na een voetbaltraining, onder de douche. We zullen ongeveer 11 jaar zijn geweest, mijn teamgenoten en ik, en de sfeer was onstuimig. Sommige van onze lijven stonden op het punt van doorschieten – vandaar de overdaad aan energie – en andere waren daar reeds mee begonnen. Hoewel de verschillen met het blote oog nauwelijks waarneembaar waren (een eerste haar onder een oksel, een iets lagere stem, wat dons boven een lip), waren de implicaties ervan immens. Die avond viel iedereens blik op de penis van Jeffrey, die ergens nog op de onze leek, maar ergens toch vooral niet (meer). Zijn ding was langer en dikker, de ballen laaghangend en zwaar, en het zaakje deed denken aan wat ik met vriendjes wel eens had gezien in stiekem gedownloade pornofilms. Gek genoeg was het voor ons op dat moment niet relevant dat Jeffrey een semi-stijve had – wat in een film of boek sowieso had geïmpliceerd dat hij een ‘flikker’ was. We waren enkel begaan met het feit dat zijn lul gróterwas dan de onze. En het gevoel van bewondering, of misschien was het afgunst, dat dit bij ons opriep wisten we, jong als we waren, enkel te vertalen naar geweld. We kletsten onze handdoeken, nat en venijnig strak opgerold, om de beurt meedogenloos tegen de onderkant van zijn zak en schreeuwden om het hardst dat hij een gedrocht, een misselijkmakende tumor tussen zijn benen had hangen.

Na verloop van tijd begon de arme ziel, die onze misplaatste woede tot dan toe gelaten had geïncasseerd, te snotteren. Met zijn rug tegen de muur en zijn vingers voor zijn piemel gestrengeld, liet hij zich op de natte vloer zakken.

Ergens leek het bijna alsof hij ons offensief terecht vond. Alsof hij zich er al langer bewust van was dat je schaamstreek met een reden zo heet, en dat niet alleen wijsheid met de jaren komt. Maar de rest van ons was nog te jong, te onnozel, om zijn overgave te begrijpen, en steeds luider begonnen we hem uit te lachen en uit te schelden. Daar stopten we pas mee toen de trainer fluitend de kleedkamer betrad. Als één man vielen we stil, waardoor Jeffreys gesnik des te scheller weergalmde tussen de betegelde douchemuren. De trainer keek een paar keer heen en weer van ons naar het hoopje blote ledematen op de vloer, en trakteerde ons uiteindelijk op een dikke, vette knipoog. Daarna wenste hij ons met een vrolijke huppel in zijn stem een goede avond, “ja, jij ook Jeffrey, nu weten we het wel hè?” Zijn gefluit, altijd maar weer hetzelfde deuntje, was nog minutenlang hoorbaar vanuit de uitgestorven kantine, en ging door merg en been.

De belangrijkste les die ik die avond leerde? Dat huilen niet te rijmen viel met het hebben van een piemel, in welk formaat dan ook. En mede daardoor werd het de laatste keer dat ik me identificeerde als één van de jongens; de laatste keer dat ik samen met de rest op de club douchte. Uit angst om bij de eerstvolgende aanblik van Jeffreys opgezwollen lul, of welke blote pik dan ook, zelf in janken uit te barsten. Uit angst voor de dingen die ik er misschien wel mee wilde doen, en voor de ongewenste effecten die dergelijke fantasieën op mijn eigen geslachtsdeel zouden hebben. Ik begreep: de enige manier om de ontwaakte ‘flikker’ in mij te beteugelen, was alles wat mij minder ‘mans’ maakte permanent de mond te snoeren. En daarmee verloor onder die douche mijn schaamstreek onherroepelijk haar onschuld.

Met dank aan mijn voetbaltrainer durf ik dik twintig jaar nog steeds niet te huilen, maar gelukkig heb ik op het gebied van piemels inmiddels wel de smaak te pakken. En ik kan je vertellen: als homoseksuele man kan ik het me nauwelijks nog voorstellen, hoe wij – jongens onderling – destijds iemand belachelijk maakten omdat zijn piemel gróótwas. Dat betekent geenszins dat de sfeer er beter op is geworden. Integendeel, zelfs. In de homogemeenschap lijkt alles te draaien om uiterlijk vertoon en de ‘juiste’ proporties; je hoeft maar een datingapp te openen en termen als lookingforTHICK, XXL en hung4hung vliegen je om de oren. Hoewel ik iedere keer probeer er niets achter te zoeken – iedereen heeft recht op diens eigen voorkeuren – slaag ik daar zelden in. Waarom mondt praktisch ieder gesprek uit in die ene vraag: hoeveel centimeter heb jíj in je broek zitten? Het is niet dat ik er geen antwoord op heb (geïnternaliseerde groepsdruk heeft me er heus wel eens toe gedreven een meetlint langs mijn penis te houden), het is vooral dat ik niet snap wat het over mij zegt. Wat het over wie dan ook zegt. De grootte van je pik is geen prestatie, geen wapenfeit, geen bewijs van je viriliteit, maar slechts een arbitraire samenloop van omstandigheden. Een pik is een pik is een stuk vlees, daar hoeven we verder toch niet zo gewichtig over te doen?

Wat me geloof ik het meeste stoort aan deze fixatie is niet het meten an sich, maar de scheve verhoudingen die het met zich meebrengt. Wat ‘groot’ is staat nooit op zichzelf en is al helemaal geen vaststaand feit. Iets of iemand de maat nemen vraagt om vergelijkingsmateriaal, en om van ‘grote’ piemels te kunnen spreken, moeten er tevens ‘kleine’ zijn. Onschuldig zat, hoor ik je nu denken. Honden komen toch ook in verschillende maten? Smartphones? Theemokken?

In een ideale wereld had ik je misschien gelijk gegeven. Echter, in de vleselijke krachtmeting die het (online) daten in de homogemeenschap vaak überhaupt al is, kleeft er een significant waardeoordeel aan de afmetingen van je genitaliën: hoe groter hoe beter hoe opwindender en – tromgeroffel – hoe ‘mannelijker’. En dan wordt meten gevaarlijk. Het lokt uitsluiting uit, roept minachting op, en fungeert in feite als wéér een antifeministisch hokje waar we onszelf en de ander onachtzaam in duwen. Ik weet dat zonder labels leven een illusie is. Desalniettemin vraag ik me af in hoeverre het hokje ‘penis-maat’ons verder helpt. Is het niet eerder de zoveelste manier om elkaar en de ander klein te houden (pun níet intended)? 

Hoewel dit alles – onterecht – voornamelijk mensen met een kleinere piemel buitenspel zet, denk ik dat we allemaal schade ondervinden aan het systeem waar we deel van uit maken. Een systeem waarin er veel te veel waarde wordt gehecht aan (de grootte van) een stuk vlees. Een systeem waarin we elkaar (af)keuren op een toevalligheid, en zelden nog de tijd nemen iemand fatsoenlijk te leren kennen. Een systeem, bovenal, dat geënt lijkt op giftige en heteronormatieve ideeën over masculiniteit:

“We noted from personal experience, social media, and anecdote that the penis is often conflated with masculinity — it appears commonly accepted that part of being a ‘real man’ involves physical attributes of size, strength, and above all, a large penis,” – Cory L. Pedersen, directeur van het Observations & Research in Gender & Sexuality Matters Lab aan de  Kwantlen Polytechnic University.

Uit steeds meer onderzoek blijkt dat mannen, zowel hetero- als homoseksueel, die geloven dat hun masculiniteit samenhangt met hun penis en de afmetingen daarvan, eerder zijn geneigd tot het hebben van seksistische opvattingen. In een poging ons los te maken van wat het betekent aan ‘de standaard’ te voldoen, is het de queer gemeenschap blijkbaar niet gelukt alle bestaande normen en waarden van ons af te schudden. Daarmee zijn we, hoe schraal ook, zelf weer de seksistische gevangenis in gelopen waar we al zo lang uit proberen te ontsnappen. Niemand heeft ons deze vleeskeuring opgelegd. Niemand heeft ons ertoe aangezet elkaars genitaliën te keuren en te ridiculiseren. En niemand heeft ons gevraagd het monster dat hung’* heet in onze gelederen op te nemen, met alle gevolgen en zogenaamde ‘voorkeuren’ van dien.

Laat ik bovenstaande illustreren aan de hand van mijn eigen liefdesleven. De laatste man waar ik verliefd op was, had een prachtige piemel, waar ik uren aan een stuk naar kon kijken, naar kon verlangen, aan kon zitten. Er was geen sprake van groot of klein, enkel van opwinding, affectie en zin in een gezamenlijke toekomst. We konden lachen samen, we konden huilen, praten en zwijgen, en we konden met geen mogelijkheid van elkaar afblijven. Helaas kwam daar verandering in toen mijn verkering me, na een paar maanden, vertelde last te hebben van het feit dat zijn penis korter was dan die van mij. Soms is een verschil er pas als je er woorden aan geeft, en ineens kon ik niets anders meer zien dan de discrepantie tussen onze piemels. In eerste instantie deerde dat niet: ik vond het ding nog steeds super opwindend, en de man waar het aan vast zat lief, grappig en sexy. Maar het onderwerp bleef terugkeren, en uiteindelijk was het niet zijn of mijn lul die ons de das om deed, maar het feit dat het ons niet lukte zijn onzekerheid te temperen. We vervreemden van elkaar, konden elkaar in bed en daarbuiten steeds slechter vinden, en uiteindelijk besloten we er een punt achter te zetten. En dat allemaal omwille van een ledemaat dat niets zegt over wie of wat we zijn, onze liefde en ons zicht vertroebeld door een leven lang meten en vergelijken.

Iemand anders vertelde me – toen we elkaar, jaren nadat we gedatet hadden, tegen het lijf liepen – dat hij onze vlam bewust had laten doven. Hoe fijn het ook was geweest tussen ons, hij werd te onzeker van het naast elkaar zien van onze piemels. Ergens was zijn uitleg een troost, die deels de wond dichtte die zijn abrupte verwijdering had geslagen. Toch was ik met terugwerkende kracht vooral verdrietig. Verdrietig voor ons allebei. Verdrietig over het feit dat iets wat misschien wel liefde had kunnen worden door ingesleten en arbitraire opvattingen geen kans had gekregen te groeien en te bloeien. De man deelde dit sentiment met me, maar bleef achter zijn besluit van toen staan: in een community waar er vaak twee (of meer) piemels aanwezig zijn in één en dezelfde ruimte is vergelijken onvermijdelijk, en hij had geen behoefte gehad aan de onzekerheid die daarmee gepaard ging.

Geheel terecht, uiteraard, maar alsnog: waarom kan een lul niet gewoon een lul zijn?

Dit alles is geen ‘woe is me’, geen sluikreclame voor mijn eigen piemel. Het is een vraag. Een wrang gevoel in mijn onderbuik. Een oproep aan mezelf en anderen om in de toekomst beter versies van onszelf te zijn, onszelf aan te leren in andere termen dan grootte te denken. Want ook ik betrap mezelf er nog (te) regelmatig op dat een profielnaam met XXL of een eggplant emoji erin mijn interesse wekt. Ook ik luister af en toe met een misplaatste grijns naar het nummer “Short Dick Man” (van 20 Fingers ft. Gillette). Ook ik vind groter vaak geiler als ik porno kijk.

(Heteronormatieve en misogyne porno heeft me verpest.

Heeft ons verpest.

En daarna hebben we elkaar verpest.) 

Ook ik scheld tegen beter weten nog steeds met de term small dick energy wanneer een man akelige uitspraken doet of in een gigantische auto door de straten sjeest. Daar ben ik ooit mee begonnen in de veronderstelling dat het de ultieme afrekening met toxische masculiniteit was. Maar die leugenachtige vlieger gaat niet langer op. Sterker nog: eerder het tegenovergestelde is waar. Als je er goed bij stilstaat, lijkt de term small dick energy de correlatie tussen grootte en masculiniteit eerder te onderstrepen dan uit te gummen (want: een ‘goede’ man heeft een grote lul). Ze versterkt het idee dat de penis van een man een man maakt, en daarmee samenhangend dat een transman zonder penis geen echte man is, of een transvrouw mét penis geen echte vrouw. Ze versterkt het idee dat een man met een grote penis méér man is, en een man met een kleine mínder. Ze brengt, en daar zit telkens weer de nodeloze crux, een rangorde aan.

Meten is weten is vergelijken is (af)keuren.

En dat stemt me verdrietig. Zeker omdat ‘wij’ homo’s zelf al niet al te hoog op de maatschappelijke ladder staan, en het dus alsnog in ons hoofd hebben gehaald onderling en voor elkaar regressieve treetjes toe te voegen. Waarde toekennen aan iemands penisgrootte is daar overigens niet het enige voorbeeld van. Een dergelijk binair denken keert ook terug in zaken als wit > zwart, lang > kort, gespierd > niet gespierd, allen pijlers die uitsluiting, seksisme en (geïnternaliseerde) homofobie blootleggen.

Nogmaals, leven zonder labels is wellicht een illusie. Maar hoe mooi zou het zijn als wij, mezelf incluis, ermee stoppen elkaar telkens langs een meetlat te leggen. Of ons er toch in ieder geval bewust van proberen te worden dat de overtuigingen die we aan iemands geslachtsdeel koppelen geen feiten zijn. Zolang er ongelijkheid bestaat, bestaat er niet zoiets als neutrale, objectieve vergelijkingen, hoe vaak we ook het tegendeel beweren.

Ik ben klaar met al dat vergelijken en (af)keuren, met een wereld vol giftige hokjes, met nooit écht loskomen van al die kleedkamertaferelen van vroeger. Mijn lijf is, net als het jouwe, voor het merendeel een toevalligheid. Ze is geen rekensom, iets om door een ander opgelost dan wel nietig verklaard te worden.

Ze is niet perfect.

Ze is precies goed.


*dit verhaal verscheen in januari 2023 op Expreszo.nl

  1. Hung is a slang term used to describe a man with a large penis. The term hung most commonly refers to the penis’ length. It comes from the idea that when a long penis is flaccid, it appears to be “hanging” from the body. For homosexual couples, a penis only needs to be 2.5 inches to hit the G spot. The first centimeter or two inside the anus is also the most sensitive area. While many gay men show a preference for hung partners, many hung men report difficulties with topping due to their size. Despite this, studies show that men with large penises tend to be tops and men with smaller penises tend to bottom. (bron: http://www.kinkly.com) ↩︎

kijk maar

columns

Ik zal het nooit vergeten, de eerste keer dat ik een dickpic ontving. Hoewel ik overspoeld werd door een gevoel van walging, van schaamte, viel er met geen mogelijkheid op te boksen tegen de intense opwinding die door me heen pompte. De kloppende erectie in mijn boxer. Geilheid lokt soms grensverleggend gedrag uit, en voordat ik er erg in had stond ik voor de spiegel foto’s van mijn eigen lul te maken. Enerzijds omdat ik een ‘normale’ homo wilde zijn (en die waren, naar ik destijds begreep, vooral met seks bezig), anderzijds omdat ik de jongen waarmee ik aan het chatten was niet teleur wilde stellen. Hij had zich blootgegeven, nu was ik aan de beurt.

De telefoon in mijn hand, speciaal voor de gelegenheid aangeschaft, was gloedjenieuw. Tot mijn drieëntwintigste had ik me fel vastgeklampt aan mijn oude Nokia. Ik had geen zin in de prikkels die een smartphone met zich meebracht; de heisa; de dwang en drang constant bereikbaar te moeten zijn. Toch brak uiteindelijk het verzet. Niet door mijn vrienden, die me continu bestookten met het advies nu in hemelsnaam eens mee te gaan met de tijd. Nee, de druppel bleek Grindr, waar ik via via steeds vaker en steeds meer over hoorde. Ik was chronisch vrijgezel, een ramp in flirten en wanhopig op zoek naar affectie. Liefde misschien zelfs. Na de zoveelste nacht alleen concludeerde ik daarom: ik heb hulp nodig.

Ik moet online.

De ochtend erop bestelde ik een iPhone en slechts een paar dagen later ontving ik die eerste, bloedstollende dickpic. Nadat ik een foto van mijn stijve piemel had teruggestuurd, begon ik mezelf met trillende vingers af te trekken. Gêne en lust vochten om voorrang, en nadat ik klaar was gekomen nam angst het direct van me over. Wat had ik gedaan? Waarom had ik zoiets kwetsbaars, mijn naakte lichaam, aan een wildvreemde laten zien? Met het sperma nog op mijn buik verwijderde ik haastig Grindr en alle naaktfoto’s die ik voor de spiegel had genomen. Het werkte niet en radeloos besloot ik mijn telefoon opnieuw te installeren. Alles om de paniek te onderdrukken. Alles om terug te keren naar eerder die avond. Naar een leven waarin ik me niet zo abject voelde. Zo chantabel en smerig.

Inmiddels zijn we bijna een decennium verder en kost het me minder moeite mijn kleren uit te trekken en de juiste hoek te vinden. Want daar draait het allemaal om, de juiste hoek. Vroeger vreesde ik enkel het oordeel van mijn heteroseksuele medemens. Door de jaren heen heb ik echter geleerd minstens zo nerveus te zijn voor wat mijn peers van me vinden, en ik van hen. Voor de heftige eisen die we aan elkaar en elkaars lijf stellen. Voor het moeten zijn van wat we te vaak in de media terugzien: groot, gespierd, glad, wit en ‘mannelijk’. Voor de misogynie en homofobie waar ook wij ons, tegen beter weten in, schuldig aan maken. Het dwingt ons te zoeken naar cameratechnieken waarmee je je blubberbuik en spillebenen kan verdoezelen, evenals het schaamhaar dat je al jaren niet meer trimt omdat je daar uitslag van krijgt, zelfs al weet je dat het merendeel van je gesprekspartners een hekel heeft aan harige ballen. Technieken waarmee je je nagellak en het eczeem in en onder je baard buiten beeld kan houden. Technieken, bovenal, die je piemel groter doen lijken, en de waterpoklittekens op je borst kleiner.

Het versturen en/of ontvangen van naaktfoto’s heeft in feite wel wat weg van Stratego. Je begeeft je op een mijnenveld vol (geïnternaliseerde) haat, vooroordelen en torenhoge verwachtingen en weet nooit precies wie of wat er zich aan de andere kant van de lijn bevindt. Iedere ‘foute’ opmerking of foto kan een ontploffing teweegbrengen. Het einde van een gesprek betekenen. Je zelfvertrouwen kneuzen. Na iedere online gedeelde ejaculatie vraag ik me daarom weer af waarom ik het spel meespeel. De whiplash na een orgasme kan wat dat betreft enorm zijn. Zeker als klaarkomen niet gepaard gaat met liefde, met nabijheid, en je na afloop slechts met jezelf overblijft. Een vies laken en een leeg bed. Dan kan alleen ineens heel eenzaam worden, en het feit dat je net je hele hebben en houwen aan een wildvreemde hebt getoond pervers en angstaanjagend. Dan blijkt je geilheid een leugen. Een impuls waar diepere behoeftes aan ten grondslag liggen.

Op dat soort momenten verander ik weer even in dat drieëntwintigjarige jochie, en begin ik voor de zoveelste keer dwangmatig alle verstuurde foto’s en video’s van mijn telefoon te verwijderen. Een zinloze exercitie, ik weet het. Mijn naakt is immers al lang niet meer mijn naakt alleen: het behoort alle mannen toe die ik er ooit deelgenoot van maakte. Online bestaat alles voor altijd. Onze lijven, en onze oordelen daarover.

Soms doet het me verdriet dat dit spel, het uitwisselen van naaktfoto’s en de daarmee samenhangende eisen die we aan elkaars fysiek en ‘mannelijkheid’ (zijn gaan) stellen, zo’n groot deel uitmaakt van onze realiteit. Dat ik ooit meende te begrijpen dat het er voor homo’s bij hoort, jezelf zo letterlijk blootgeven, en ik nu de weg naar mijn eigen onschuld niet meer terug kan vinden. Is het betreden van dit mijnenveld een vorm van afgestomptheid? Een gevalletje van je moet toch wat, hè?  

Of is het, en daar probeer ik me in dit jaar wat steviger aan vast te houden, een uiting van liefde en acceptatie van en voor mijn eigen lijf en seksualiteit? Een poging andermans vonnis te negeren en me vrijuit te laten leiden door opwinding en lust? Want als ik eerlijk naar mijn eigen gedrag kijk, zijn het niet de foto’s en video’s zelf die me angst aanjagen. Sterker nog, vaak geniet ik volop van de uitwisseling van al dat naakt. Wat me bang maakt, is wat anderen van mij en mijn fysiek vinden. De confrontatie die dit spel oplevert met de vooroordelen, de hardheid en de blinde vlekken binnen onze eigen gemeenschap. Het feit dat afbeeldingen van mij, eenmaal in de verkeerde handen, vrijuit verspreid kunnen worden op het internet. Dáár komt de paniek vandaan. Dáár ontstaat schroom en schaamte. Dáár ben ik klaar mee. Puntje bij paaltje is schroom aangeleerd, evenals de opvatting dat mijn pik, of een beeltenis ervan, ooit echt kan toebehoren aan iemand anders dan ikzelf.

Kijk maar. Naar al deze littekens. Het woekerende eczeem op mijn gezicht. De fluorescerende lak op mijn nagels en de mascara op mijn wimpers. Naar deze ongedefinieerde borstkas. Mijn dikker wordende buik en het haar dat overal groeit en nooit wordt getrimd. Kijk maar en vind er wat van. Ik heb er vrede mee. Niemand kan mij chanteren, omdat ik trots ben op mezelf. Op mijn lichaam en op de lusten die ik soms heb. Je dreigementen delen van mij het wereldwijde op te slingeren deren me niet. Ga je gang maar, en je hoort nog van mijn advocaat. 

Een mijnenveld stopt een mijnenveld te zijn zodra je niet meer vreest te ‘verliezen’. Of – beter nog – zodra je begrijpt dat er helemaal niets te verliezen valt.

Kijk maar.

*dit verhaal verscheen in april 2022 op Expreszo.nl

tip: krassen op je bumper

columns

Gisteren parkeerde ik mijn auto achteruit tegen een boom aan. Ik voelde de klap, maar bleef toch gas geven. Alsof ik door de werkelijkheid heen kon rijden door het pedaal nog dieper in te trappen.

Dat hield ik vol totdat ik me zwetend bewust werd van de huizen om me heen. Snel draaide ik m’n auto terug de straat op en na nog vier vruchteloze pogingen slaagde ik erin het voertuig in één parkeervak te manoeuvreren. Ik stapte zo nonchalant mogelijk uit en haastte me naar huis. De schade nam ik pas een paar uur later op, toen het buiten donker was.

Het begon allemaal zo heerlijk, een halfjaar geleden: een nieuwe baan en m’n allereerste eigen auto. Het was een doelbewuste combinatie; ik solliciteerde naar functies in dorpen waar geen mensen komen, laat staan bussen, enkel om een Ford Ka te kunnen kopen.

Helaas blijkt rijden achter mijn eigen stuur veel meer te zijn dan rijden alleen. Het leer onder mijn vingers is een soort evolutionaire vrijgeleide om anderen te laten zien hoe stoer ik ben. Ik scheld op mensen die te ‘langzaam’ rijden of die hun auto laten afslaan bij het optrekken. In mijn hoofd zijn dit altijd vrouwen.

Nog bozer word ik op de automobilist die me inhaalt terwijl ik precies hard genoeg rijd. Of die met levensgevaarlijke manoeuvres probeert een minuut eerder zijn bestemming te bereiken. Mannelijk gedrag ten voeten uit.

Ze doen mijn testosteron teniet.

Het probleem zit in het feit dat ik de ene automobilist ben en de andere ambieer te zijn. Ergens geloofde ik dat het rijden in mijn eigen auto de laatste mogelijkheid was om te bewijzen dat ik mans genoeg ben om man te zijn. Wat dat ook moge betekenen.

Ik hoopte gevoelens en gewoontes die ik, frustrerend genoeg, nog steeds ‘vrouwelijk’ vind, dan maar toe te dekken met gierende banden.

Maar de werkelijkheid is weerbarstig. Ik ben het meest mezelf als ik met hartkloppingen invoeg. Als ik na het inparkeren niet naar mijn telefoon, maar naar mijn deodorant grijp. Als ik achteruit probeer te rijden in de vierde versnelling. Als ik de pook voor een rood stoplicht tien keer van vrij naar één en weer terug verschuif.

*verscheen eerder op hard//hoofd.com

don’t let it just happen to you

columns

Recently I’ve been listening to Hannah Cohen a lot. Don’t worry, I didn’t know of her either until a couple of weeks ago. One of her songs struck me in particular, mainly because of its opening lines.  

‘This is your life

Don’t let it just happen to you’

I’ve tried the words on my lips, over and over again, as if to understand their meaning better. They hurt, taste foul, and I feel violated by them. Why does Hannah makes such a difficult thing, you doing you, sound so damn easy? Am I broken? Am I failing, when something that rings so true feels almost impossible to achieve?

IMG_8478.jpg

I have a long history with mental health issues, varying from mild to severe. I have been taking medication daily for almost 20 years, have visited a myriad of therapists and was forced to quit jobs due to fatigue a couple of times too many. Still, in some ways I do think I am lucky, as the grimness of my anxiety and depression has remained controllable for some time now. And even better, it has been that way quite regularly throughout the 30 years I’ve lived on this planet. But I fear myself, and I know I tend to take a big tumble every five years or so, ever since I was a little boy. And by big, I mean HUGE. No light at the end of the tunnel and not wanting to die but not wanting to live either kind of huge. When days become weeks and weeks become months and every minute feels like the same endless pile of shit that you have to fight and bite your way through to get to that tiny bit of air that you need to keep on tumbling on for a little while longer.

I’m scared my time of relative quiet is almost over. I feel it on my bones, I read it between the lines of the thoughts that are running through my head. And when that happens, when I lose control, Hannah is lying. Because when you’re depressed life is happening to you. It’s attacking you from the inside out, trying to convince you that all the ugly lies you keep telling yourself are, in fact, the truth. That’s why hearing her sing has made me angry and upset these last few weeks.

But, and this is vital, it seems impossible for her and her confrontational lyrics to crack me fully. Somehow, I believe it’s different this time around. Other times, when I am spiraling down, there is a lack of emotions, like I’m slowly drowning in that great void people talk about, feeling numb, acting like a damaged robot. That doesn’t align with the things happening to me recently; my eyes filling up with tears every now and then, my insatiable appetite for hugs, my growing love and gratitude for my friends and family, my wish to do better every time I wake up. It’s almost like I am opening up while shutting down, instead of closing off. And I think that’s important. Maybe my hesitation to put the toxicity that is running through my veins into words , to write this piece, wasn’t necessary after all. This is not a self-fulfilling prophecy. Me and my mental health are not self-fulfilling prophecies, and, with that, I am proving Hannah right, not wrong. I see what is happening very clearly. And in seeing it, I am reclaiming some control over it. This is my life. And I want it to be beautiful, special, rewarding and one of a kind (though I would gladly settle for a harmonious and somewhat balanced one). Not because I deserve it, no one deserves anything, but because I fight for it. Every day.

Perhaps Hannah has provided me with a new mantra. Something to tell myself when I feel like drifting away, like falling apart. I won’t let it just happen to me. Or maybe I will, for a little while, because I am tired of fighting and need to catch a break. And then I’ll try again. And again. And again and again and again. I am not saying it’s easy. Or fun. It’s fucking not. But I guess my life is just a bit harder than I would have bargained for, and I need to find a way to deal with that. Feeling more, instead of less, is helping. As is the reaffirmation that this life, this precious weird little thing, this extremely difficult and stupid son of a bitch, is mine and mine alone. And, finally, I’ve come to understand that that’s the most important thing that makes it worth living. We are all one of a kind and fucking precious.

*verscheen op 18-01-2020 op wideopenwriting.com