10. Een slechte dag

elysium

Afgelopen weken voelde ik me heel stabiel best een beetje kut. Toen ik vanochtend wakker werd, was er van dat ‘best een beetje’ weinig meer over. Zomaar, zonder fatsoenlijke verklaring. Alsof iemand me in mijn slaap stevig had in gewikkeld met een zwaar, donker en futloos deken. Waar ik het gisteren geen enkel probleem vond om een boterham te smeren, was ik nu ineens weer bang dat de wereld zou vergaan op het moment dat ik mijn boterham op had. Op het moment dat ik de wc doortrok. Op het moment dat mijn hardloop-rondje voltooid was. Op het moment dat ik alle was had opgehangen. Op het moment dat de aftiteling van Kimmy Schmidt begon te rollen. Korter gezegd: op het moment dat ik zou stoppen met handelen. Bij iedere activiteit schoot de angst door mijn hoofd dat het wel eens mijn laatste kon zijn. Dat alles op zou houden of in zou storten als ik even zou stoppen met denken of doen.

Vraag me niet waarom, maar ik ben heel bang om stil te gaan staan. Enerzijds omdat ik ergens vrees dat mijn gedachtes de wereld gaande houden, anderzijds omdat ik ergens vrees dat ik de gevoelens die me wellicht zullen overspoelen bij stilstand onmogelijk kan verdragen. Daarom doe en denk ik voort. Dat is erg vermoeiend en contraproductief. Maar ik kan de uitknop niet vinden.

Zo was het vanochtend dus ook. Opeens. Gisteren voelde ik me, in zoverre dat nu mogelijk is, best prima. Toegegeven, ik ervoer vlagen van eenzaamheid, vlagen van frustratie, omdat ik het helemaal niet zo moeilijk wil hebben. Of nee, moeilijk wil vinden. Maar ik kon wel door die pijn heen, mijn geest kan buitengewoon veel hebben door de jarenlange training die hij heeft genoten. En toch was het vanochtend ineens allemaal weer te veel. Bij het roken van mijn eerste peuk zat ik te bibberen op het balkon, zo bang was ik voor het feit dat de sigaret en het roken ervan eindig was. Wat zou er daarna gebeuren? Niks, zo bleek. Niks ernstigs in ieder geval. Ik ging met de stofzuiger de vele keutels van mijn konijn te lijf. Maar ook dat kon ik niet voor altijd doen. Er zou een punt komen waarop ik de stofzuiger uit zou zetten, alle keutels verdwenen. En dan?

Tijd drukt soms zo zwaar op me, alsof ik met iedere arm een geweldig grote kei tracht voort te slepen. Mijn verleden links, mijn toekomst rechts. Ik ben zo intens hard bezig met in het nu proberen te zijn, dat ik het niet kan verdragen dat dit moment eindig is. En deze. En deze. Ik ben daardoor dus nooit in het nu, ik ben me constant aan het verhouden tot die twee kutkeien. Links was alles beter, rechts gloeit als Mordor aan de horizon. Iedere tel bouw ik meer verleden op en kom ik een stukje dichterbij mijn angstaanjagende toekomst. Dat laatste klopt niet, daar ben ik me terdege van bewust. Ik heb een raar beeld van de ‘toekomst’, alsof dat iets is wat je van het ene op het andere moment ‘overkomt’. Als het maar niet nu is, denk ik dan, want nu is alles kut en verrot en moeilijk. Zodoende ben ik constant rouwig om ‘zo even’ en huiverig voor ‘zo meteen’. Wat nou in het ‘nu’ leven?

Enfin, ik was vanochtend weer flink aan het sjouwen. Keihard werken was dat (ik weet niet of ik moet lachen of moet huilen om deze flauwe woordspeling). Rond een uur of één vertrok ik, dan nog met lood in mijn schoenen, naar mijn zangcoach, met wie ik mijn kaakklachten besprak en wat zangoefeningen deed. Plotseling besef ik me dat ik niet extreem bang ben voor het einde van de les. De les is leuk en het is prima dat ik daarna weer iets anders ga doen. Sterker nog, ik heb zin om zo meteen wat te gaan schrijven in de UB. En dat terwijl ik me een uur geleden niet voor kon stellen dat ik ooit nog zou schrijven. Ik was gek aan het worden en de kans dat de wereld zou ophouden te bestaan was te groot. Nu niet meer. Ik ben nog steeds gespannen. Ik snak nog steeds naar het verleden. Ik vrees nog steeds voor de toekomst. Ik put mezelf nog steeds uit met obsessief denken, om emotioneel iets tegen te houden wat er toch ooit uit zal moeten. Maar alles daargelaten vind ik dit moment best okay. En deze. En deze. Ja, zelfs deze.

Het was er net toch weer even, dat gevoel dat de wereld (of toch in ieder geval mijn wereld) ieder moment kan vergaan. Ik heb een nieuwe theorie. Ik ben ‘gewoon’ bang dat de griep, die ik sinds gisteren weer voel opkomen, door gaat zetten. Ziek zijn en angstig zijn lijken wat mij betreft bijzonder veel op elkaar. De uitzichtloosheid en donkerte die koorts met zich mee kan brengen, is dezelfde uitzichtloosheid en donkerte die door paniek veroorzaakt kan worden. Dit creëert een hevige kip-of-ei-discussie. Voel ik angst omdat ik niet ziek wil worden, omdat ik angstig word van ziek zijn? Voel ik angst, omdat ik al ziek ben? Voel ik een angst die volledig losstaat van de griep die er wel of niet aan zit te komen? Voel ik het allebei? Kortom: welke vorm van uitzichtloosheid was er dit keer als eerste? En welke donkerte stroomt er op dit moment vooral door mijn lijf?

Ach, ik weet ook wel dat ik niet per se geholpen ben met antwoorden. Maar ik orden zo graag, ben me zo graag bewust van wat er precies met me aan de hand is. Alsof de klachten vanzelf verdwijnen als ik het ‘raadsel’ heb opgelost. Onzin, natuurlijk. Daar probeer ik mezelf dan ook weer van te overtuigen, waardoor de ene na de andere mentale rechtszaak de revue passeert. Geen enkel slotbetoog blijkt sluitend.

Bovenstaande schreef ik enkele dagen geleden. Ik hou van verhalen met een kop en een staart, maar ik kon op dat moment de staart niet vinden. Mijn angsten werden weer te groot en als ik angstig ben, schrijf ik zelden (terwijl ik me door schrijven bijna altijd minder bang voel). Enfin, inmiddels heb ik de staart van het verhaal wel gevonden. Ik werd niet ziek. En de wereld verging niet. Hoe akelig ik me ook voelde, de heftigheid van die gewaarwording was (en is) nooit voor altijd. En dat vergeet ik IEDERE KEER OPNIEUW. Als mijn depressie komt, me omarmt en me verdooft, lijkt het telkens weer alsof hij nooit weg is geweest. Hoezeer ik me op goede momenten ook probeer te wapenen tegen wat wellicht komen gaat, het mag nauwelijks baten. Als ik me slecht voel, is het alsof al het goeds dat daar aan vooraf ging niet meer bestaat. Of toch in ieder geval niet belangrijk meer is.

Dat is zwaar, want daardoor voelt iedere val nieuw, oneindig en allesomvattend. Maar dat is hij dus NIET. Dát is mijn staart. Hoewel ik hem regelmatig over het hoofd zie, is hij er altijd. Het gevoel dat mijn wereld ieder moment kan vergaan? Dat gaat over. Iedere keer weer. Ik vecht me er doorheen en ontdek dat de zon heus soms schijnt, al is het maar voor even. Deze pijn? Die kan ik dragen. En hij wordt weer minder. Dat mag ik nooit vergeten, hoe moeilijk dat soms ook is. Want: “Nightmares end. They shouldn’t end who you are”.

Plaats een reactie