3. Ik, obsessief?

elysium

Het gat waar ik vorig jaar in viel, was me tot op zekere hoogte bekend, maar ik viel nog niet eerder zo diep. M’n leven tot nu toe is een aaneenschakeling van donkere, depressieve periodes, verlammende onzekerheden, heftige gevoelens van eenzaamheid en een ongezonde hoeveelheid aan angstklachten. Deze geschiedenis resulteerde afgelopen zomer in m’n tweede burn-out, gevolgd door een paniekaanval die meer dan vijf dagen aanhield. Deze nachtmerrie blijkt nog steeds te vers om opnieuw op papier te ervaren. Ik raad het in ieder geval niemand aan, de oorlog die in mijn hoofd losbarstte en me volledig consumeerde. Waar ik heen wil: ik moest afgelopen jaar eindelijk accepteren dat mijn problemen te diep zitten en te allesomvattend zijn om met behulp van een therapiesessie hier en een pilletje daar verholpen te worden. M’n hulpvraag was gewoonweg te groot. Met knikkende knieën zat ik begin dit jaar daarom tegenover m’n lieve en begripvolle huisarts. Of hij me alsjeblieft door wilde verwijzen naar de GGZ, opdat ik intensieve dagbehandeling kon gaan volgen. Hij knikte begripvol en een tikkeltje meewarig: uiteraard wilde hij dat. Hij wilde me echter ook meegeven dat ik toch in ieder geval moest proberen me niet zo druk te maken. “DAT LUKT ME NIET, DAT IS HET HELE PROBLEEM” wilde ik schreeuwen. Maar dat deed ik natuurlijk niet.

Enfin, ik werd doorverwezen en kwam in de bureaucratische mallemolen die de geestelijke gezondheidszorg heet terecht. Hoe dat precies in zijn werk ging, beschrijf ik graag een andere keer: ik word al moe als ik er weer aan denk. Na een aantal uitputtende, verdrietige gesprekken kreeg ik eindelijk een labeltje opgeplakt: ik had, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, een heftige vorm van een obsessieve, compulsieve angst-stoornis (OCS). Enerzijds verbaasde me dit niet zo veel. Ik ben me van mijn eigenaardige dwanghandelingen bewust en ben al sinds mijn tiende perfectionistisch op het ziekelijke af. Wat me wel verbaasde, is het feit dat OCS veel meer behelst dan daadwerkelijke dwanghandelingen. OCS kent, zoals de naam al doet vermoeden, twee componenten: obsessies en compulsies. Obsessies zijn zeer opdringerige en vervelende gedachtes die een persoon maar niet kwijt lijkt te kunnen raken. Daarbij valt te denken aan “ik heb aids, ik heb aids, ik heb aids”, “wat als ik nu zomaar iemand doodsteek met dit mes?”, “wat als ik ineens van dit gebouw afspring?”, “wat nou als ik de hond van de buren verkracht?” enz. Gekke gedachtes hebben we allemaal wel eens. Het worden pas obsessies als de denker ervan er niet in slaagt ze los te laten en bang wordt dat hij of zij er naar gaat handelen. Het kan zelfs zo zijn dat, omdat iemand denkt dat hij de hond van de buren gaat verkrachten, vreest dat hij dit al gedaan heeft. Om met dergelijke obsessieve gedachtes om te gaan, kunnen mensen compulsies (dwanghandelingen) ontwikkelen. Bekende voorbeelden zijn het dwangmatig wassen van de handen, het dwangmatig controleren of de deur op slot zit, het dwangmatig tellen en maken van lijstjes, het dwangmatige herhalen van een bepaalde looproute, nagels bijten en hoarden. Er hoeft niet noodzakelijkerwijs een direct of logisch verband te bestaan tussen de obsessie en de compulsie. De compulsie is er vooral op gericht om de angst en onzekerheid die een bepaalde obsessie oproept voor eventjes af te doen zwakken.

Ik betrapte mezelf erop dat mijn begrip van OCS, en naar ik gok dat van het gros van de mensen, zich volledig concentreerde op de zichtbare compulsie-kant van de stoornis. Het beeld dat ik van OCS heb, is sterk beïnvloed door wat ik op televisie voorbij zie komen. Neem Monica (Friends), die obsessief schoonmaakt, of Sheldon (The Big Bang Theory), die buitensporig bang is voor bacteriën. Twee karikaturen die, door het blijkbaar grappige effect van zichtbare dwanghandelingen uit te buiten, grotendeels voorbij gaan aan de mentale hel die OCS feitelijk is. OCS is niet grappig of aandoenlijk, het is een eenzame, en beklemmende hel die uren van je dag in beslag neemt en je van binnen verteert. Ik kon me daarom maar moeilijk herkennen in Monica en Sheldon. Zij tonen voornamelijk de buitenkant van OCS, waar blijkbaar om gelachen kan worden, terwijl OCS zich voor mij vooral in mijn hoofd afspeelt (het maken van lijstjes, geen enkele herinnering mogen vergeten, het dwangmatig voorbereiden èn nalopen van gesprekken, constant moeten denken aan al mijn lichamelijke kwaaltjes en psychische angsten om te achterhalen of ik niet dodelijk ziek ben of langzaam gek word, bewijzen zoeken waarom ik in ieder opzicht slechter ben dan alle anderen en er ‘iets’ mis met me is etc.). Ik was me er daardoor, voor het ontvangen van mijn diagnose, nauwelijks van bewust hoe onmetelijk groot de invloed van OCS is op de kwaliteit van mijn leven. Sterker nog, ik heb eigenlijk nooit geweten dat genoemde gedachtes mentale compulsies waren; ik dacht dat ze ‘gewoon’ bij mij hoorden, dat ik nu eenmaal een denker en een piekeraar ben. Begrijp me niet verkeerd, dat ben ik ook en dat vind ik niet erg. Maar daarnaast leid ik ook aan een stoornis (bah, dat klinkt aanstellerig om over jezelf te zeggen) en dat plaatst dergelijke gedachtes wel degelijk in een ander daglicht.

Zo ook mijn Neo-complex, waar ik eerder over sprak. Deze angst gaat intussen al zolang mee, dat ik me er voor een gedeelte al bij neer had gelegd dat ze een intrinsiek onderdeel van me is. Mijn angst om gek te worden of gek te zijn maakt dat ik me op zekere hoogte echt een beetje gek voel: wie twijfelt er nu in hemelsnaam aan de echtheid van de wereld om ons heen?! Nou, na wat navraag gedaan te hebben, blijken best veel mensen deze gedachte wel eens gehad te hebben. Met één groot verschil: de meeste mensen zien deze gedachte puur voor wat ze is, namelijk een gedachte. De obsessieveling in mij ziet deze gedachte, puur en alleen omdat ik in staat ben haar te hebben, niet alleen als een reële optie, maar tevens als een indicatie dat ik langzaam gek aan het worden ben.

Ik kan me de nacht dat ik voor het eerst dacht “wat als ik alles droom?” daarom nog als de dag van gisteren herinneren. Het voelde koud. Het voelde als vallen, als een achtbaan die maar neer blijft storten. Om eerlijk te zijn ben ik sindsdien eigenlijk nooit meer echt gestopt met neerstorten. Mijn leven bestaat heel duidelijk uit een periode vóór de zomer van 2010 en een periode ná 2010. Voordat ik die ene gedachte had, was ik in staat om vrijuit te denken en, zover dat mogelijk is, me volledig te richten op wat zich voor me afspeelde. Die ene gedachte heeft me ertoe gedwongen om, nu al bijna zes jaar, meerdere uren per dag op zoek te zijn naar controleerbare gedachtes en sluitende conclusies die me ervan kunnen overtuigen dat deze wereld echt is en ik niet gek aan het worden ben. Ik spreek daarom uit ervaring als ik zeg dat deze niet bestaan. Dat maakt me bang. En misschien wel een beetje gek. Het zorgt er in ieder geval dat ik bijna onophoudelijk aan het multitasken ben. Als ik op de fiets zit, als ik met iemand in gesprek ben, als ik een boek zit te lezen, als ik een film zit te kijken, als ik op bed lig, als ik zit te poepen, altijd ben ik óók bezig met het zoeken naar die ene gedachte die me er voor eens en voor altijd van kan overtuigen dat ik echt besta en dat ik niet gek aan het worden ben. Ja, zelfs tijdens de seks betrap ik mezelf er op. Mijn vrijende lijf staat volledig los van mijn obsessief piekerende hoofd. Intimiteit, fysiek dan wel emotioneel, is daarom bepaald niet mijn sterkste kant. Ik ben vaak zo druk bezig met mezelf en mijn gedachtes dat ik het voelen van enige verbinding maar moeilijk vind. In feite is voelen an sich een worsteling voor me. Het lawaai in mijn hoofd hoofd hoofd HOOFD overstemt de meeste, zo niet alle informatie die mijn hart me toeschreeuwt. Het voelt alsof ik al zes jaar een angstaanjagend grote huilbui tegen probeer te houden, door mezelf te verdoven met een overdaad aan gedachtes. En ik kan je verzekeren: dat is ontzettend vermoeiend.

Gezond egoïsme
Ik ben intussen de draad van mijn verhaal al een tijdje kwijt. Waar het om gaat: in mei begin ik, als de GGZ me een beetje goedgezind is, met mijn dagbehandelingen. Ik vind het zenuwslopend en naar en kut, maar ook hoopgevend en interessant en leuk (?) en spannend. En ik wil er dus over schrijven. Voor mezelf, niet voor jou. Ik streef sinds kort een egoïstische levenshouding na, die twee kanten op werkt. Ik leef voor mezelf en niet voor jou (wie je ook bent) en probeer me zo min mogelijk te laten beïnvloeden door wat ik denk dat andere mensen over me zullen denken. Dit betekent echter ook dat ik inzie dat mijn problemen immer mìjn problemen zijn. Niemand is verantwoordelijk voor mijn depressieve periodes, mijn onzekerheden, mijn gevoelens van eenzaamheid en mijn obsessieve compulsieve angststoornis, behalve ikzelf. Neemt natuurlijk niet weg dat ik om hulp kan vragen, en dit ook doe, maar iemand de schuld geven van mijn problemen is uit den boze. Mezelf er de schuld van geven overigens ook. Iedereen voert zijn eigen levensstrijd, dit is blijkbaar de mijne. Ik heb er niet om gevraagd, maar ik wil me er ook niet meer tegen verzetten.

Plaats een reactie