16. De eerste dag van de rest van mijn leven

elysium

Mijn blog ligt alweer een tijdje op haar gat. Niet omdat ik er niet mee bezig ben, maar omdat ik mijn teksten de hele tijd net niet afkrijg. Ik blokkeer. Deze week heb ik bijvoorbeeld uren zitten broeden op een verhaal over Orlando en waarom ik boos ben op mensen die bij hoog en laag beweren dat LHBTI+ geen emancipatie meer behoeft. Fuck jou. Ik blijk echter grote moeite te hebben met het verwoorden van boosheid, ik begrijp die emotie niet goed. En juist op het moment dat ik klaar was om al mijn schrijfambities definitief bij het oud vuil te zetten, dwong een ander, veel geschikter onderwerp zich van alle kanten aan me op. Derealisatie/depersonalisatie en, daarmee samenhangend, het einde van een leven dat nu alweer een paar jaar mijn leven niet meer lijkt.

Sinds ik in mijn afgrond viel, in de zomer van 2010, ben ik al aan het twijfelen over wat ik met deze termen moet. Niet gevreesd, ik kende ze eerst ook niet, meer uitleg volgt zo meteen. Ze definiëren wie ik nu ben, hoe ik nu denk, hoe ik nu overleef, hoe ik nu wanhoop. Ik herken ze als ik mijn tanden sta te poetsen voor de spiegel, als ik naar foto’s kijk die andere mensen van me maakten, als ik je wil vertellen hoe het eigenlijk echt met me gaat. Maar ik vind het eng om ze goed en lang aan te kijken. Niet alleen omdat ik hysterisch bang ben dat ze me weer zullen overmeesteren, maar ook omdat ik bang ben dat ik ze niet goed in een talige vorm kan gieten. Dat je me niet zult begrijpen, dat je zult vinden dat ik me aanstel, dat je me voor gek uit zult maken. Dat kan ik niet aan. Daar zijn de klachten, voor mij althans, te allesomvattend voor. Wie ervoor kiest derealisatie/depersonalisatie weg te wuiven of te bagatelliseren, kiest ervoor niet langer met mij om te kunnen gaan. En dat spijt me. Echt.

Het begon allemaal in 2010, maar dat wil gelukkig niet zeggen dat de klachten sindsdien altijd aanwezig zijn geweest. Sterker nog, een groot gedeelte van 2013 en heel 2014 had ik nauwelijks ergens last van. Helaas heb ik sinds mijn duikeling van vorig jaar weer regelmatig last. Zo ook afgelopen week. Gisteren begon YouTube me ineens video’s aan te raden van mensen die hun strijd met derealisatie/depersonalisatie openhartig deelden met de rest van het wereldwijde web. Hoewel ik in mijn broek poepte van de angst (wat als ik dadelijk weer een aanval krijg? wat als ik nooit meer kan slapen?), was het ineens twee uur later. Het leek alsof ik mezelf hoorde praten. Eng, maar warm. Ik schrok van het feit dat ik in de afgelopen zes jaar met nìemand heb gepraat die mijn symptomen uit eigen ervaring herkende. Natuurlijk sprak ik er wel over met mijn hulpverleners. De ene psychiater zei dat het nooit meer over zou gaan (dat was de laatste keer dat ik hem zag), de andere psycholoog zei dat het volkomen normaal was voor mensen met angst- en dwangklachten. Allemaal mooi en aardig, maar ik voelde me nauwelijks begrepen. Hortend en stotend stamelde ik dan weer eens uit dat ik het gevoel had dat ik mijn eigen leven aan het dromen was. Mijn therapeute kwam vervolgens niet verder dan te stellen dat het er gewoon bij hoorde en dat het vanzelf wel weer over zou gaan. Daar schoot ik geen bal mee op. Maakte het vaak alleen maar erger. Op een gegeven moment ben ik er daarom mee opgehouden erover te spreken. Lijden doe je blijkbaar alleen, besloot ik. Slechts één avondje op YouTube deed me inzien dat ik daarmee een grove misrekening heb gemaakt. Herkenning helpt. Lang leve het internet.

Enfin, voordat ik wel heel opvallend om de hete brei heen begin te draaien, lijkt het me tijd om uit te leggen hoe ik in aanraking kwam met derealisatie/depersonalisatie. Daarvoor moet ik terug naar de zomer van 2010. Om wat preciezer te zijn: naar de nacht van 2 op 3 juli. Dit klinkt misschien bedacht, maar ik kan je verzekeren dat dit niet zo is. Tot gisteren nam ik op de automatische piloot die hele zomer als één hels dieptepunt. Ik herkende me echter in het verhaal van een YouTuber, die heel duidelijk één dag aan kon wijzen waarop zijn hele wereld instortte. Ik heb ook zo’n dag. Nam alleen nooit de moeite uit te zoeken welke datum daaraan verbonden was. En nu blijkt het dus dat mijn derealisatie/ depersonalisatie vandaag haar zesde verjaardag viert. Een toeval zo mooi en zo lelijk, dat er vandaag inderdaad geen enkel ander verhaal geschreven kon worden dan deze.

Om dicht bij mijn waarheid te blijven, heb ik mijn dagboek van 2010 erbij gepakt. Een Word-gedrocht van 400 pagina’s, die me weken van mijn leven heeft gekost. Ergens ben ik er trots op dat ik alles zo goed heb bijgehouden, ergens baal ik ervan dat ik mezelf er zo in verloren heb. Er staan zoveel akelige dingen in, het heeft me zoveel energie en tranen gekost. Het was een verslaving. Een verslaving die me ervan weerhield mijn leven daadwerkelijk te leiden, zo vast zat ik in mijn hoofd, zo vast zat ik aan dwangmatig herinneren. Ik ben daarom maar wat blij dat ik geen dagboek meer heb, ik ging er langzaam aan dood. Toch is het voor nu een handig naslagwerk. Neemt niet weg dat ik het verschrikkelijk vind om te lezen wat er in staat. Het doet pijn om te zien wat er allemaal door me heen ging. Het doet pijn om te beseffen dat afgelopen zomer minstens net zo erg was. Het doet pijn om te weten dat mijn strijd nog steeds niet helemaal gestreden is, precies zes jaar na dato.

Laat ik beginnen met mijn notities bij 2 juli, de laatste dag van mijn eerste, ‘normale’ leven. De dag die fungeert als harde grens; er is een vóór, er is een ná.

Er begint zich een angstige pijn in mijn buik te vormen, maar ik kan hem niet goed duiden en besteed er te weinig aandacht aan. Eenmaal in bed gaat het echter heel snel heel erg mis. Ik sluit mijn ogen en weet ineens, écht ineens, niet meer zeker of de werkelijkheid wel de werkelijkheid is. Besta ik wel echt? Is het niet allemaal een droom? Is het niet allemaal onzin? De gedachtes breiden zich schrikbarend snel uit en ik sta doodsangsten uit. Met een paar simpele beredeneringen heb ik de vaste grond onder mijn voeten vandaan geslagen, leef ik plots in volledige onzekerheid. En echt, dat was vreselijk, ik ben nog nooit zo bang geweest. Ik snap dan ook totaal niet hoe ik zo makkelijk in slaap viel. Wat heb ik gedaan, wat is er gebeurd? Was het allemaal niet echt? Of is dit allemaal niet echt?

Daar begon het allemaal, op mijn ouderlijk bedje in Rosmalen. Hoewel ik er dus wel in slaagde in slaap te vallen, werd ik wakker met angstige steken in mijn buik. Wat is er met me aan de hand? Ben ik wel echt? Ben ik nu gek aan het worden? Het enige wat een beetje hielp was Pokémon spelen (escapisme is soms echt het beste medicijn): ik ben blij dat ik wat om handen heb, want de angst borrelt diep van binnen. Ik heb constant het idee dat ik alles net niet scherp zie, dat ik er net niet ben, dat alles net niet echt is. Heel akelig.

Ook de lange, zware gesprekken met mijn moeder hielden me die eerste dag in leven (mijn vader was er die dag niet). Ze vond een manier om met me te praten, hoe gek ik mezelf ook vond. Samen zochten we naar oorzaken van mijn paniek, die we voornamelijk vonden in een overdaad aan stress en mijn angststoornis, die ik toen al lang en breed had. Ik had het feit dat ik krap een week daarvoor nog naar de dokter was gegaan met de mededeling dat ik waarschijnlijk kanker had, serieuzer moeten nemen. Mijn hypochondrie was sinds mijn puberteit al een graadmeter voor mijn psychische gesteldheid, maar die zomer weigerde ik er goed naar te luisteren. Wonderbaarlijk genoeg lukte het me op de eerste dag van mijn nieuwe leven wéér om redelijk snel in te slapen. Doodsbang was ik, de nacht is er voor mij om te malen, maar blijkbaar was ik uitgeput genoeg door alle stress. Later schreef ik over deze nacht: ik merk nu pas hoe bevreemdend het voelt om hier over te schrijven, alsof ik het levensverhaal van iemand anders vastleg. In deze dagen zweefde ik, was ik het contact met de werkelijkheid kwijt, en dat levert rare, onechte herinneringen op.

Helaas was het hierna definitief gedaan met mijn rust. De dagen werden steeds langer en het werd steeds moeilijker om weerstand te bieden aan mijn obsessieve twijfels over de werkelijkheid. Zeker in de avonden. Als het donker wordt, wordt het ook donker in mijn hoofd. De angst voor de angst neemt steeds grotere vormen aan. Ik vind slapen ook zo verschrikkelijk… in dat bed, helemaal alleen met al mijn vrezen. Het duurde daarna nog maar even voordat ik door mijn tweede wanstaltige aanval van derealisatie/depersonalisatie werd getroffen. In de trein dit keer, getriggerd door het feit dat ik de Metro veel te snel uitlas. Dan heb ik ineens niets meer te doen. De leegte overvalt me en ik begin weer te twijfelen aan de werkelijkheid. Besta ik wel echt? Wat doe ik hier? Is alles niet het resultaat van mijn verbeelding? Waar kan ik nu eigenlijk van op aan? Binnen 10 seconde heb ik mezelf weer helemaal gek gemaakt en krijg ik moeite met ademen. De paniek wordt steeds heviger en het enige dat ik wil is heel hard huilen. Ik zit echter met tientallen andere mensen in de trein en de schaamte weerhoudt me ervan te breken. Nog nooit deed de trein er zo lang over om in Nijmegen te komen, godverdomme. Als een gestoorde strompel ik de trein uit, ik moet iets doen, dit gevoel moet weg. Ik race naar huis, gooi mijn spullen op de grond en grijp naar mijn telefoon. Ik moet mijn moeder bellen, iemand moet me helpen. Gelukkig neemt ze op en binnen twee seconden huil ik tranen met tuiten. Ik heb moeite met ademhalen, ik kan maar niet tot rust te komen en ik vind alles eng. Ik zweef, heb geen binding meer met de werkelijkheid, weet niets zeker en ik kan er echt niet mee omgaan. Huilen helpt. Jezus, wat zit deze angst diep zeg. Niet veel later staat mijn broer voor de deur. Wat een opluchting, ik ben niet meer alleen. Hij neemt plaats op de bank en ik probeer hem uit te leggen wat er door me heen gaat. Ik blijf maar huilen, zo ontzettend moe ben ik van alle stress. Gek genoeg voel ik me getroost door zijn observatie dat hij aan me kan zien dat er iets mis is, dat ik er grauw en uitgeput uitzie.

Hierna vertoont mijn dagboek wat gaten. Pas bij 8 juli staat er weer wat geschreven: de ergste dag van mijn leven. Het is dat ik in de UB zit, anders was ik nu waarschijnlijk in huilen uitgebarsten. Mijn hoofd doet pijn en mijn buik voelt koud, zo goed kan ik me deze dag nog herinneren. Sterker nog, als het wat slechter met me gaat, spookt hij constant door mijn hoofd. Op 2 juli viel ik voorover, op 8 juli begon ik te vrezen dat ik de bodem van mijn ellende nooit zo bereiken. Zo diep bleek het diepe. Ik leerde tegen mijn zin in eindelijk de volledige betekenis van ‘radeloosheid’ te begrijpen.

Die ochtend was alles redelijk rustig. Toegegeven, ik was nog steeds bang dat ik droomde, had nog steeds het gevoel dat ik opgesloten zat in een slechte B-film, voelde me nog steeds hopeloos alleen, vreesde nog steeds voor het moment dat ik definitief door zou draaien… Maar ik ademde, de existentiële pijn was nog net te behappen. Een bezoek aan de huisarts bracht daar helaas verandering in. Ik had mijn moeder meegenomen, ik durfde al een week niet meer alleen te zijn. En dat was maar goed ook, want ik kreeg mijn dokter nauwelijks uitgelegd wat er allemaal in me omging. De angst zat zo diep, was zo overheersend, dat ik er geen woorden aan kon geven. Mijn moeder had alles meegemaakt en vulde mijn verhaal aan daar waar het nodig was. Er werden wat afspraken gemaakt, maar veel te snel stonden we alweer buiten, enige vorm van opluchting was nergens te bekennen. Bij de Bagels en Beans trachtten we een weekschema te maken. De dokter raadde me aan om structuur aan te brengen in mijn dagen, vegeteren op de bank was volgens hem uit den boze. Tijdens het gesprek met mijn moeder begon ik langzaam te beseffen dat er geen wondermiddel was voor het bestrijden van mijn angsten. Ik moest het ondergaan, ik moest de pijn verdragen, zonder enige garantie dat het ooit beter zou worden. Ik herkende plots mijn eigen stem niet meer en zat niet meer in mijn eigen lichaam, mijn moeder leek als een mistwolk van me af te drijven. Angst borrelde op, heviger dan ooit.

Ik begin te trillen, ik word ontzettend misselijk en ik kan nog maar één ding bedenken: als dit nooit over gaat, wil ik dood. Ik kan dit niet aan, ik trek dit niet langer, er moet nu iets gebeuren, anders word ik gek, anders ga ik de dood opzoeken. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Voor de onwerkelijkheid van alles, maar ook, en vooral, voor mezelf. Ik wil mezelf dingen aan doen, alles om dit gevoel over te laten gaan. Ik strompel naar de wc, maar het bibberen en de misselijkheid trekken niet weg. Mijn moeder snapt de hevigheid van mijn emoties pas als ik uitkerm dat er nú iets moet gebeuren, anders gaat het fout. Ferm staat ze op: terug naar de huisarts. Wat ik in die minuten heb uitgebracht weet ik niet meer, ik weet alleen nog dat ik echt doodsbang was. Mijn moeder stapt op de secretaresse af en vertelt heel stellig dat we nú de dokter moeten zien. En wonderbaarlijk genoeg mogen we over 10 minuten naar hem toe. Ik kan niet zeggen dat ik blij was, maar er kwam wel een soort opluchting over me heen. Misschien kon hij toch nog iets voor me betekenen, me drogeren, wat dan ook! Ik struikel naar buiten en mijn moeder helpt me met mijn ademhaling, die ik totaal niet meer onder controle heb. Wat een hel. Dat waren echt de donkerste minuten uit mijn leven. Serieus, die angst voor het geval dat ik dat gevoel nooit meer kwijt zou raken… verschrikkelijk. Uiteindelijk was het dus weer angst om angst, maar dat had ik zelf op het moment niet zo goed door. Enfin, we gaan snel naar de huisarts en dit keer kan ik beter zeggen welke emoties er door me heen gaan, aangezien ze er daar en dan zijn. Er zijn een paar momenten dat ik bijna in huilen uitbarst, maar ik hou me groot. En het werkt. Hij is oprecht bezorgd, schrijft me kalmeringspillen voor, belt me vanmiddag om te vragen hoe het gaat en maakt morgen een definitieve afspraak met me. Totaal uitgeput strompel ik naar buiten. De paniekaanval is voorbij, maar de gevolgen onderga ik voortdurend.

De dagen, weken en maanden na die ene middag waren een aaneenschakeling van vallen, nog verder vallen en toch maar weer opstaan. Paniekaanvallen, suicidale gedachtes, droomachtige gewaarwordingen, de angst om gek te worden, de angst om geinstutionaliseerd te worden… mijn brein kwam met de akeligste dingen op de proppen zetten. Leven deed ik niet meer, overleven was het enige wat ik nog kon. Constant moest ik mijn angsten onder controle houden, deurtjes in mijn hersenen op slot draaien, de andere kant opkijken als het teveel pijn deed. Dat lukte zelden. De angst bleef maar komen. Ik had het idee dat ik niet scherp zag, rook en voelde, alsof ik overal nét niet bij was. Alsof ik dronken was. Of koortsig. Het ergste was nog wel dat niemand me kon garanderen dat het ooit goed zou komen. Als ik de rest van mijn leven in een schemerdroom moest blijven leven, wilde ik liever helemaal niet meer leven. Dit betekende over het algemeen echter niet dat ik dood wilde (soms was ik wel bang dat ik al dood was, dat ik mijn laatste adem reeds had geblazen, maar dat m’n laatste gedachtes eindeloos voortduurden en ondraaglijk kut waren). Heel af en toe kon ik de pijn echter ècht niet meer aan. Dan barstte ik in huilen uit, omdat het allemaal niet meer hoefde. Huilen gaf even lucht. Helaas benamen de bezorgde blikken die ik dan kreeg me al snel weer van al mijn adem, ik stiktte aan één stuk door. Op mensen moeten leunen is in die maanden één van mijn grootste nachtmerries geworden.

Een sprong voorwaarts. Het is intussen januari 2011. Ik heb intussen geen paniekaanvallen meer, maar daarmee is alles wel zijn beetje gezegd. Als wat hierboven staat je misschien als een ‘gewone’ depressie of angststoornis in de oren klinkt, ga ik je nu uit die droom helpen. Met het wegebben van mijn paniek (of was het een vorm van wennen aan?) bleef de derealisatie/depersonalisatie namelijk fier overeind staan. Hoewel ik de buitenwereld liet zien dat ik het allemaal wel aan kon, gleed ik van binnen steeds verder af, voelde ik me steeds gekker worden. Ik kan pagina’s vullen met mijn angstaanjagende gedachtes, maar hou het voor nu liever bij een lijstje. Door er droog over te schrijven, hoef ik er minder bij te voelen. Dit is wat het voor mij toen betekende (en nu betekent) om last te hebben van derealisatie/depersonalisatie:

-Ik voel me een levende dode, zonder enige emotie.

-Mijn lichaam lijkt een automaat, een levenloos ding.

-Ik voel me leeg van binnen, ben tot op het bot verdoofd.

-Het lijkt alsof ik niet in mijn lichaam zit, maar er net even buiten zweef. Mijn geest en lichaam zijn twee afzonderlijke entiteiten.

-Ik verkeer in een droomtoestand, voel me niet echt, voel me niet als mezelf. Alsof ik mijn eigen toeschouwer ben.

-Soms ben ik bang om gek te worden. Of psychotisch.

-Soms moet ik in mezelf knijpen om mezelf ervan te overtuigen dat ik nog besta.

-Die jongen in de spiegel, ik weet niet zeker of ik dat ben. Hetzelfde geldt voor mijn stem. Ben ik dat?

-Ik zit opgesloten in een vissenkom, omringd door mist. Alles en iedereen lijkt ver weg, ik maak geen contact.

-Ik ervaar mijn omgeving als een film, vreemd, nieuw, onwerkelijk en onbekend. Mijn herinneringen lijken niet meer die van mezelf, maar van een ander.

En zo kan ik nog wel even doorgaan. Hopelijk kun je je er iets bij voorstellen. Hopelijk niet teveel. De gewaarwording heeft wat weg van oververmoeid of heel erg dronken of stoned zijn. Maar dan zonder einde in zicht. Gelukkig voel ik me tegenwoordig misschien drie keer per week zo, en dat is echt meer dan genoeg. In 2011 voelde ik me dagelijks zo. En daar praatte ik met niemand over. Ik ontwikkelde verschillende, desctructieve manieren om met het onwerkelijke van mijn bestaan om te gaan. Stap 1 in mijn proces was overmatig filosofisch denken. Ik waande me een soort Schopenhauer. Ik had ‘ontdekt’ dat het leven een leugen was, een droom, en kon daar eindeloos over doordenken. Derealisatie/depersonalisatie is ergens een heel diepzinnige en intrigerende klacht, oneindig voedsel voor de geest. Maar gelukkig wordt je er niet van, en dat begon me steeds meer tegen te staan. Stap 1 liep daarom geruisloos over in stap 2, een allesverslindende vorm van cynisme. Als Schopenhauer had ik ontdekt dat het leven   onzinnig en nep was, wat voor zin had het dan allemaal nog? Ik wilde nog steeds niet dood, maar ik wilde wel kapot. Alles werd een experiment. Ik ging buitensporig veel blowen, kwam steeds minder buiten, zocht steeds minder contact en studeren vond ik iets voor onwetende stakkers. Wat heb je nu aan een diploma als je leven nep is? Daarnaast begon ik te liegen, te roddelen en mensen tegen elkaar op te zetten. Alles om maar iets te voelen (behalve angst). Het mocht niet baten.

Toen een belangrijke vriend me erop wees wat voor een naar gedrocht ik was geworden, besloot ik het uit schaamte over een andere boog te gooien. Mijn stap 3 werd zelfontplooiing en liefde. Ik schreef me in voor de ene wazige cursus na de andere, in de hoop de meerwaarde van mijn bestaan te ontdekken. Ik ging zelfs een paar dagen het klooster in. In de avonden gooide ik mezelf vol met bier of pillen, zodat ik nachten door kon feesten en verliefd kon worden op iedere heteroseksuele jongen die me ook maar enigszins begripvol aankeek. Mijn hart brak om de twee weken en ik genoot er met volle teugen van. Eindelijk kon ik weer VOELEN. Kon mij het schelen dat ik alleen nog maar gelegenheidsvrienden had en tien kilo was aangekomen!?

Dit slopende en pathetische bestaan hield ik tot begin 2013 vol. Ik was net aan mijn master in Tilburg begonnen en daar werd ik geconfronteerd met een paar oude vrienden die ik echt niet meer wilde kennen: stress, paniek en onzekerheid. Ik zou het niet overleven als ik deze vrienden weer zou verwelkomen. Ik moest ze koste wat kost op afstand houden. Om dat te doen, moest ik, stukje bij beetje, aan mezelf toe geven dat ik al dik twee jaar een leugen, mijn eìgen leugen, in stand aan het houden was. Hoe graag ik het ook wilde, het ging helemaal niet goed met me. Al die ‘stappen’ die ik had gezet, waren verschillende vormen van opgeven, van me neerlegen bij mijn derealisatie/depersonalisatie. Maar dat wilde ik helemaal niet! Ik wilde leven. Ècht leven.

Dit bracht me tot mijn stap 4, de moeilijkste van allemaal: ik vroeg om hulp. Eindelijk gaf ik toe dat mijn aanpak had gefaald, dat ik al jaren zat te liegen, dat ik mijn klachten helemaal niet onder controle had. Dat ik doodongelukkig en alleen was. Altijd en overal, want er was geen ontsnapping aan mijn eigen gedachtes en angsten mogelijk. En toen? Toen werd het eindelijk beter. Maar dat verhaal bewaar ik voor een andere keer.

Vandaag, precies zes jaar nadat mijn leven op haar kop werd gezet, ben ik nog steeds niet waar ik zijn moet. Angst is sinds een jaar weer mijn voornaamste kompaan, The Matrix kan ik sinds een jaar weer niet kijken, omdat die film mijn dagelijkse waarheid beschrijft. Toch ben ik minder radeloos nu, begrijp ik beter waar mijn valkuilen zitten. Ik twijfel nog regelmatig: komt het ooit nog helemaal goed met me? Zal het ooit rustig worden in mijn kop? Zal ik ooit uit mijn glazen vissenkom ontsnappen? Daar staan echter ook heel veel fijne momenten tegenover. Als ik de afgelopen jaren iets heb geleerd, is het wel dat dit leven me alles waard is. Dat ik sterk genoeg ben om onmenselijke pijnen te doorstaan. Ik kom er heus wel. Vandaag of morgen, met of zonder derealisatie/depersonalisatie, dat is me om het even. I’m here to stay. En dat voelt, ondanks al mijn worstelingen, iedere dag weer ontzettend goed.

Plaats een reactie