3. Ik, obsessief?

elysium

Het gat waar ik vorig jaar in viel, was me tot op zekere hoogte bekend, maar ik viel nog niet eerder zo diep. M’n leven tot nu toe is een aaneenschakeling van donkere, depressieve periodes, verlammende onzekerheden, heftige gevoelens van eenzaamheid en een ongezonde hoeveelheid aan angstklachten. Deze geschiedenis resulteerde afgelopen zomer in m’n tweede burn-out, gevolgd door een paniekaanval die meer dan vijf dagen aanhield. Deze nachtmerrie blijkt nog steeds te vers om opnieuw op papier te ervaren. Ik raad het in ieder geval niemand aan, de oorlog die in mijn hoofd losbarstte en me volledig consumeerde. Waar ik heen wil: ik moest afgelopen jaar eindelijk accepteren dat mijn problemen te diep zitten en te allesomvattend zijn om met behulp van een therapiesessie hier en een pilletje daar verholpen te worden. M’n hulpvraag was gewoonweg te groot. Met knikkende knieën zat ik begin dit jaar daarom tegenover m’n lieve en begripvolle huisarts. Of hij me alsjeblieft door wilde verwijzen naar de GGZ, opdat ik intensieve dagbehandeling kon gaan volgen. Hij knikte begripvol en een tikkeltje meewarig: uiteraard wilde hij dat. Hij wilde me echter ook meegeven dat ik toch in ieder geval moest proberen me niet zo druk te maken. “DAT LUKT ME NIET, DAT IS HET HELE PROBLEEM” wilde ik schreeuwen. Maar dat deed ik natuurlijk niet.

Enfin, ik werd doorverwezen en kwam in de bureaucratische mallemolen die de geestelijke gezondheidszorg heet terecht. Hoe dat precies in zijn werk ging, beschrijf ik graag een andere keer: ik word al moe als ik er weer aan denk. Na een aantal uitputtende, verdrietige gesprekken kreeg ik eindelijk een labeltje opgeplakt: ik had, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, een heftige vorm van een obsessieve, compulsieve angst-stoornis (OCS). Enerzijds verbaasde me dit niet zo veel. Ik ben me van mijn eigenaardige dwanghandelingen bewust en ben al sinds mijn tiende perfectionistisch op het ziekelijke af. Wat me wel verbaasde, is het feit dat OCS veel meer behelst dan daadwerkelijke dwanghandelingen. OCS kent, zoals de naam al doet vermoeden, twee componenten: obsessies en compulsies. Obsessies zijn zeer opdringerige en vervelende gedachtes die een persoon maar niet kwijt lijkt te kunnen raken. Daarbij valt te denken aan “ik heb aids, ik heb aids, ik heb aids”, “wat als ik nu zomaar iemand doodsteek met dit mes?”, “wat als ik ineens van dit gebouw afspring?”, “wat nou als ik de hond van de buren verkracht?” enz. Gekke gedachtes hebben we allemaal wel eens. Het worden pas obsessies als de denker ervan er niet in slaagt ze los te laten en bang wordt dat hij of zij er naar gaat handelen. Het kan zelfs zo zijn dat, omdat iemand denkt dat hij de hond van de buren gaat verkrachten, vreest dat hij dit al gedaan heeft. Om met dergelijke obsessieve gedachtes om te gaan, kunnen mensen compulsies (dwanghandelingen) ontwikkelen. Bekende voorbeelden zijn het dwangmatig wassen van de handen, het dwangmatig controleren of de deur op slot zit, het dwangmatig tellen en maken van lijstjes, het dwangmatige herhalen van een bepaalde looproute, nagels bijten en hoarden. Er hoeft niet noodzakelijkerwijs een direct of logisch verband te bestaan tussen de obsessie en de compulsie. De compulsie is er vooral op gericht om de angst en onzekerheid die een bepaalde obsessie oproept voor eventjes af te doen zwakken.

Ik betrapte mezelf erop dat mijn begrip van OCS, en naar ik gok dat van het gros van de mensen, zich volledig concentreerde op de zichtbare compulsie-kant van de stoornis. Het beeld dat ik van OCS heb, is sterk beïnvloed door wat ik op televisie voorbij zie komen. Neem Monica (Friends), die obsessief schoonmaakt, of Sheldon (The Big Bang Theory), die buitensporig bang is voor bacteriën. Twee karikaturen die, door het blijkbaar grappige effect van zichtbare dwanghandelingen uit te buiten, grotendeels voorbij gaan aan de mentale hel die OCS feitelijk is. OCS is niet grappig of aandoenlijk, het is een eenzame, en beklemmende hel die uren van je dag in beslag neemt en je van binnen verteert. Ik kon me daarom maar moeilijk herkennen in Monica en Sheldon. Zij tonen voornamelijk de buitenkant van OCS, waar blijkbaar om gelachen kan worden, terwijl OCS zich voor mij vooral in mijn hoofd afspeelt (het maken van lijstjes, geen enkele herinnering mogen vergeten, het dwangmatig voorbereiden èn nalopen van gesprekken, constant moeten denken aan al mijn lichamelijke kwaaltjes en psychische angsten om te achterhalen of ik niet dodelijk ziek ben of langzaam gek word, bewijzen zoeken waarom ik in ieder opzicht slechter ben dan alle anderen en er ‘iets’ mis met me is etc.). Ik was me er daardoor, voor het ontvangen van mijn diagnose, nauwelijks van bewust hoe onmetelijk groot de invloed van OCS is op de kwaliteit van mijn leven. Sterker nog, ik heb eigenlijk nooit geweten dat genoemde gedachtes mentale compulsies waren; ik dacht dat ze ‘gewoon’ bij mij hoorden, dat ik nu eenmaal een denker en een piekeraar ben. Begrijp me niet verkeerd, dat ben ik ook en dat vind ik niet erg. Maar daarnaast leid ik ook aan een stoornis (bah, dat klinkt aanstellerig om over jezelf te zeggen) en dat plaatst dergelijke gedachtes wel degelijk in een ander daglicht.

Zo ook mijn Neo-complex, waar ik eerder over sprak. Deze angst gaat intussen al zolang mee, dat ik me er voor een gedeelte al bij neer had gelegd dat ze een intrinsiek onderdeel van me is. Mijn angst om gek te worden of gek te zijn maakt dat ik me op zekere hoogte echt een beetje gek voel: wie twijfelt er nu in hemelsnaam aan de echtheid van de wereld om ons heen?! Nou, na wat navraag gedaan te hebben, blijken best veel mensen deze gedachte wel eens gehad te hebben. Met één groot verschil: de meeste mensen zien deze gedachte puur voor wat ze is, namelijk een gedachte. De obsessieveling in mij ziet deze gedachte, puur en alleen omdat ik in staat ben haar te hebben, niet alleen als een reële optie, maar tevens als een indicatie dat ik langzaam gek aan het worden ben.

Ik kan me de nacht dat ik voor het eerst dacht “wat als ik alles droom?” daarom nog als de dag van gisteren herinneren. Het voelde koud. Het voelde als vallen, als een achtbaan die maar neer blijft storten. Om eerlijk te zijn ben ik sindsdien eigenlijk nooit meer echt gestopt met neerstorten. Mijn leven bestaat heel duidelijk uit een periode vóór de zomer van 2010 en een periode ná 2010. Voordat ik die ene gedachte had, was ik in staat om vrijuit te denken en, zover dat mogelijk is, me volledig te richten op wat zich voor me afspeelde. Die ene gedachte heeft me ertoe gedwongen om, nu al bijna zes jaar, meerdere uren per dag op zoek te zijn naar controleerbare gedachtes en sluitende conclusies die me ervan kunnen overtuigen dat deze wereld echt is en ik niet gek aan het worden ben. Ik spreek daarom uit ervaring als ik zeg dat deze niet bestaan. Dat maakt me bang. En misschien wel een beetje gek. Het zorgt er in ieder geval dat ik bijna onophoudelijk aan het multitasken ben. Als ik op de fiets zit, als ik met iemand in gesprek ben, als ik een boek zit te lezen, als ik een film zit te kijken, als ik op bed lig, als ik zit te poepen, altijd ben ik óók bezig met het zoeken naar die ene gedachte die me er voor eens en voor altijd van kan overtuigen dat ik echt besta en dat ik niet gek aan het worden ben. Ja, zelfs tijdens de seks betrap ik mezelf er op. Mijn vrijende lijf staat volledig los van mijn obsessief piekerende hoofd. Intimiteit, fysiek dan wel emotioneel, is daarom bepaald niet mijn sterkste kant. Ik ben vaak zo druk bezig met mezelf en mijn gedachtes dat ik het voelen van enige verbinding maar moeilijk vind. In feite is voelen an sich een worsteling voor me. Het lawaai in mijn hoofd hoofd hoofd HOOFD overstemt de meeste, zo niet alle informatie die mijn hart me toeschreeuwt. Het voelt alsof ik al zes jaar een angstaanjagend grote huilbui tegen probeer te houden, door mezelf te verdoven met een overdaad aan gedachtes. En ik kan je verzekeren: dat is ontzettend vermoeiend.

Gezond egoïsme
Ik ben intussen de draad van mijn verhaal al een tijdje kwijt. Waar het om gaat: in mei begin ik, als de GGZ me een beetje goedgezind is, met mijn dagbehandelingen. Ik vind het zenuwslopend en naar en kut, maar ook hoopgevend en interessant en leuk (?) en spannend. En ik wil er dus over schrijven. Voor mezelf, niet voor jou. Ik streef sinds kort een egoïstische levenshouding na, die twee kanten op werkt. Ik leef voor mezelf en niet voor jou (wie je ook bent) en probeer me zo min mogelijk te laten beïnvloeden door wat ik denk dat andere mensen over me zullen denken. Dit betekent echter ook dat ik inzie dat mijn problemen immer mìjn problemen zijn. Niemand is verantwoordelijk voor mijn depressieve periodes, mijn onzekerheden, mijn gevoelens van eenzaamheid en mijn obsessieve compulsieve angststoornis, behalve ikzelf. Neemt natuurlijk niet weg dat ik om hulp kan vragen, en dit ook doe, maar iemand de schuld geven van mijn problemen is uit den boze. Mezelf er de schuld van geven overigens ook. Iedereen voert zijn eigen levensstrijd, dit is blijkbaar de mijne. Ik heb er niet om gevraagd, maar ik wil me er ook niet meer tegen verzetten.

2. Wat nu?

elysium

Het hek is van de dam en mijn writer’s block doet direct zijn intrede. Had ik aan kunnen zien komen. Als het erom spant, klap ik dicht. Mijn mond en mijn vingers. Ik begin daarom maar gewoon rustig aan, met een samenraapsel van fragmenten die ik in maart schreef en niet nutteloos zijn geworden door mijn flitsende openingstekst. Gaat ‘ie.

Neo-complex
Ik worstel ontzettend met ideeën, of nee, angsten over hoe echt de wereld om me heen nu eigenlijk is. Ik zit al tijden gevangen in een schemergebied dat nogal wat weg heeft van de Matrix. Alsof Morpheus me constant een rode en een blauwe pil voor de neus houdt en ik maar niet durf te kiezen. Ik ben bang dat ik, als ik de rode pil kies, inderdaad ontdek dat ik al mijn hele leven lig te slapen en de wereld zoals we die kennen niet blijkt te bestaan. Ik snak er daarom naar om de blauwe pil te slikken. Ignorance is bliss. Maar dat kan ik niet. M’n twijfels zijn zo sterk, dat ik het me niet kan veroorloven mijn hoofd zomaar in het zand te steken. Ik heb ultieme zekerheid nodig. Ik wil de waarheid kennen, anders weet ik niet hoe ik verder kan leven. Of deze waarheid nu te bereiken is met de blauwe of de rode pil, ik wil wakker worden en écht leven. Uiteraard hoop ik dat ik hier wakker word, en niet in een of ander afgrijselijk toekomstbeeld, maar ontwaken zal ik.

Als ik met vrienden over deze rare angsten spreek, komen ze vaak tot de conclusie dat het onmogelijk voor ze is om zich volledig te verplaatsen in mijn situatie. Ze zouden kiezen voor de blauwe pil en er gewoon het beste van maken, om het even of ze een ‘echt’ of ‘virtueel’ leven leiden. En juist uit dit ‘onbegrip’ kan ik opmaken dat ze goed naar me hebben geluisterd en me daadwerkelijk hebben gehoord. Ze begrijpen dat ze me niet kunnen begrijpen. Dat is okay. Het is onmogelijk om je volledig in elkaar te verplaatsen, maar de daad van het proberen levert vaak al meer dan genoeg warmte en licht op.

Dromen zijn bedrog
Ik zit te wachten op het moment dat mijn leven begint, heb de verwarrende overtuiging dat ik misschien op m’n elfde in slaap ben gevallen en ieder moment wakker kan worden. Mijn puberteit wil ik opnieuw ervaren, met alle kennis die ik de afgelopen vijftien jaar heb opgedaan. Zodat ik terug kan kijken op een leven waarin ik niet ben gekwetst, een leven waarin ik mezelf niet heb hoeven te verbergen, maar gewoon de lieve, kleurrijke, creatieve jongen kon zijn die ik diep van binnen nog steeds ben. Ik zit te wachten op een tweede kans. Een tweede kans die nooit gaat komen. Ik leef nu, ik moet er nu iets van maken, ik moet nu de kennis inzetten die ik door schade en schande heb verkregen. Maar ik ben bang dat ik te laat ben, dat een mooi en authentiek leven me niet meer gegund is. Ik wil de verloren tijd niet inhalen, ik wil de tijd terugdraaien. Daarom blijf ik hangen in het idee dat ik droom. Daarom blijf ik terug willen naar af.

Gedachtekronkel
Ik doe er alles aan om me te herinneren wat ik dacht, me te herinneren waar ik nu precies bang voor ben, opdat ik dan kan besluiten mijn gedachtes en angsten definitief te vergeten. Met als enige resultaat dat ik constant bezig ben met mijn meest gevreesde gedachtekronkels: droom ik? is de wereld mijn schepping?

Een leugen om in te geloven
Ik speel al een tijdje met het idee om mijn blog nieuw leven in te blazen. Het schrijven voor mezelf, niet omdat het moet, maar omdat ik voel dat het moet, heeft de afgelopen jaren te weinig ruimte gekregen. ‘Life happened’, is de reden die ik daarvoor het liefst aandraag. Dit cliché snijdt echter geen hout meer. Uiteraard ‘gebeurt’ het leven. Dat doet het altijd en daar doe je weinig aan. Het is een waarheid als een koe en daarmee met stip het meest irrelevante excuus om niet te kunnen schrijven. Ik zeg ‘kunnen’, maar ik bedoel geloof ik ‘hoeven’. Schrijven is sinds ik me kan herinneren mijn schtick, mijn vluchtroute, mijn manier om me te onderscheiden van de simpele dorpelingen om me heen. Me presenteren als ‘schrijver’ is daarom met gemak één van de engste dingen (geworden) die ik me voor kan stellen. Met het naar buiten treden van mijn woorden, kan zomaar blijken dat ik helemaal geen talent heb voor het schrijverschap. Of, erger nog, het kan de overtuiging dat ik bijzonder en anders ben regelrecht de vergetelheid in knallen. Het kan me met een druk op de knop degraderen tot de ‘gewone’ midden maat waar ik me al decennia lang hardnekkig en obsessief van tracht te distantiëren.

De laatste tijd doe ik steeds vaker een poging om deze ingesleten angst wat beter en nauwkeuriger aan te kijken. Door de spleten tussen mijn gesloten handen, dat dan weer wel. Ik begin langzaam in te zien dat ook dit een slap excuus is. Okay, het is inderdaad waarschijnlijk dat ik niet al te getalenteerd blijk te zijn, en het is zo mogelijk nòg waarschijnlijker dat ik, net als alle andere mensen, diep van binnen gewoon gewoontjes en middelmatig ben. Maar waarom is dit erg? Waarom laat ik me er door mijn middelmatigheid van weerhouden te doen wat ik het liefste doe: zoveel mogelijk mooie woorden achter elkaar zetten? Toegegeven, ik moet nog steeds liegen om bovenstaande uit mijn strot te krijgen. De overtuiging dat ik anders ben, beter misschien zelfs, zit heel erg diep (al vind ik mezelf tegelijkertijd ook de grootste mislukkeling die ik ken, aangezien dat poëtisch en romantisch is). Maar ik blijf liegen, omdat ik met heel mijn hart wil gaan geloven dat ik helemaal niet zo bijzonder ben. Dat zou zoveel druk van m’n ketel afhalen. Eindelijk rust, eindelijk niet meer beter of anders hoeven te zijn. En eindelijk gewoon doen waar ik al zo lang behoefte aan heb: schrijven. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

Een blog
is wat mij betreft geen schreeuw om aandacht of begrip, geen platform om andere mensen medeplichtig te maken aan mijn angsten en problemen, om ze te overtuigen van mijn gelijk, om ze af te doen zien van het idee dat ik me aanstel. Ik wil enkel schrijven over wat ik denk en ervaar. Wellicht creëert dit ruimte tot toenadering, wellicht niet. Zolang het mij helpt om de kronkels in mijn hoofd wat rechter te strijken en me leert in te zien waar ik mijn gevoelens heb verstopt, opdat ik ze weer kan gaan voelen, blijf ik schrijven. Niet voor jou, maar voor mij.

1. Een begin (deel 10)

elysium

Ik ben intussen al talloze keren aan een wervende openingstekst begonnen, maar ben even zoveel keren vast gelopen. De perfectionist in mij draait overuren. En dat terwijl ik deze blog juist open, simpel en toegankelijk wil houden. Voor anderen, maar toch vooral voor mezelf. Ik probeer het daarom nog één keer en dan knal ik mijn tekst gewoon het wereldwijde web op. Kort en krachtig.

Ik ben depressief. Af en aan, al mijn hele leven. En ik lijd aan een obsessief compulsieve angststoornis. Met vallen en opstaan, al mijn hele leven.

Zo, dat is eruit.

Nu dat uit de weg is, kan ik hopelijk met wat minder schroom en met wat minder omslachtig gedoe uitleggen waarom ik deze blog nieuw leven in wil blazen. Ergens denk ik: dat heb ik allemaal al ergens opgeschreven deze afgelopen weken, waarom knip en plak ik het niet gewoon lekker in elkaar? Maar dat wil ik niet. Ik voel me helder en daadkrachtig vandaag. Ik schrijf het nu op en dan is het goed. Kunnen al die andere schrijfsels de prullenbak in. Kill your darlings, darling.

Sommigen weten het al, anderen niet: als alles een beetje meezit, begin ik in mei (ein-de-lijk) aan mijn intensieve GGZ-behandeling. Dat doe ik niet voor de lol of om zielig of interessant te zijn, maar om mijn eigen leven te redden. Niet meer, niet minder. Hoewel ik in mijn 25-jarige bestaan al meerdere malen tegen de lamp ben aangelopen, bereikte ik afgelopen zomer een (hopelijk) definitief dieptepunt. Die geschiedenis beschrijf ik graag een andere keer, wat nu van belang is, is dat ik onder ogen moest zien dat ik mezelf aan het vernietigen was/ben. Niet omdat ik dat wil, maar omdat ik niet weet hoe het anders moet. Een therapiesessie hier, een pilletje daar, daar red ik het niet mee (geloof me, I tried). Er moet ingrijpend iets veranderen, omdat er heel diep iets heel erg misgaat. Iedere dag opnieuw. Dat manifesteert zich op verschillende manieren, van angsten en depressies tot moeilijk contact maken en het vermijden van intimiteit. Dat is de oppervlakte, waar een groter en moeilijker te duiden probleem aan ten grondslag ligt. Het heeft iets te maken met een onvermogen om van mezelf te houden en het halsstarrig willen vermijden van al mijn emoties. Het grote ‘waarom’ is ook voor mij één groot vraagteken. Misschien kom ik er ooit nog eens achter, misschien wel niet. Dat is me eigenlijk om het even. Ik ben niet op zoek naar antwoorden, ik ben op zoek naar manieren om wat meer van mijn leven te kunnen genieten.

Enfin, ik ga dus in behandeling en daar wil ik over gaan schrijven. Ik heb daar lang over getwijfeld. Niet omdat ik twijfel aan mijn schrijfkunsten of het openbaar maken van mijn worstelingen (wat ik overigens in beide gevallen wel doe), maar omdat ik om me heen zie dat er nog steeds een stigma rust op psychiatrische problemen. Ik wil er op geen enkele manier aan bijdragen dat dit stigma nog groter wordt. Dit creëert een probleem, aangezien ik merk dat het schrijven over mentale pijn maar al te vaak een stel-je-niet-zo-aan-reactie oproept, zelfs bij mezelf. Ik waak ervoor dergelijke reacties in de hand te werken. Mijn pijn is echt en het is okay dat ik die pijn nu voel. Ik deel dit niet om zielig gevonden te worden, dat doe ik zelf al meer dan genoeg.

Ik wil hiermee overigens niet zeggen dat ik al te nuchtere reacties op mentale worstelingen niet begrijp. Integendeel. Onbekendheid creëert nu eenmaal onbegrip. Ik kan me ook niet voorstellen hoe het voelt om je been te breken. Of hoe het voelt om zwakke longen te hebben. Of hoe het voelt om tegen een kankergezwel in je eigen lichaam te moeten vechten. Of hoe het voelt om gescheiden ouders te hebben. Of hoe het voelt om een vrouw te zijn in een samenleving die nog steeds sluimerend seksisme tolereert. Maar ik geloof dat ik het wel kan proberen. De wereld is zoveel groter dan mijn opvatting erover en mijn beleving ervan. Een poging dichter tot elkaar te komen kan al zoveel verlichting geven, of deze nu slaagt of niet. Laten we wel wezen: in feite klooien we allemaal maar wat aan. Dat is okay, dat is het leven. Maar, als ik voor mezelf spreek, aanklooien doe ik liever niet alleen. Alleen begrijp ik zo weinig, samen begrijp ik veel meer.

Ik ben slecht in finales, ik vind nooit de knaller waar ik mee af wil sluiten. Dan maar geen knaller. Ik ben begonnen, mijn blog is heropend. Mijn naam is Sandro, ik ben depressief en ik lijd aan een obsessieve compulsieve angststoornis. Verder ben ik best leuk en gezellig. Punt.

Dromen zijn bedrog (10)

diarium van een dorpshomo

Het is warm onder de dekens. De kamer ruikt naar sigarettenrook, whisky en geil. De ijle stem van Thom Yorke beroert mijn oren en zingt me langzaam wakker. Loom open ik mijn ogen en word ik me bewust van een zware arm die over mijn buik en zij rust. Een stekelig drie-dagen-baardje kriebelt in mijn nek, een klamme hand aait me teder over mijn rug. Ik slik mijn vieze ochtend-kegel weg en draai me zachtjes om. Daar ligt hij. Mijn prins op het witte paard. Eindelijk.

Het adembenemende monster lacht me vriendelijk toe, waarna ik direct wegzink in zijn zwarte, smizende ogen. Met veel moeite krijg ik een schorre ‘hoi’ uit mijn strot geknepen. Eindeloos heb ik op dit moment gewacht; hopend, huilend, smachtend. Want ik wist direct dat hij de mijne zou worden, die eerste keer dat ik tegenover hem zat in de trein. Hoewel we die dag niets tegen elkaar zeiden, kreeg ik zijn perfecte gezicht maar niet uit mijn hoofd. Lange tijd kon ik slechts dromen over deze wulpse adonis, totdat ik hem plots ‘tegenkwam’ op een nichterige datingsite. Ik stuurde hem een prikkelend bericht en de rest geschiedde. Nu ligt hij naast mij, voor altijd de mijne.

Ik streel zijn woeste, krullende borsthaar en geef hem een gepassioneerde zoen. Ik wil het uitschreeuwen van blijdschap: niet meer alleen! Maar mijn tegenspeler geeft mij de kans niet, het is tijd voor wat ochtendactie. Friemelend en frunnikend verdwijnen we hitsig onder de dekens. Daar groeit onze liefde met iedere seconde, evenals enkele andere lichaamsdelen. Tegen elkaar, op elkaar, in elkaar. Zweet, zwoel, zaad. En ten langen leste begrijp ik het: dit is de leven.

Het is koud onder de dekens. De kamer ruikt naar sigarettenrook en whisky. Thom Yorke krijst in mijn oren en ik schrik wakker. Waar is ‘ie!? Ontzet draai ik me om; er ligt niemand. Wel ontdek ik mijn ronkende laptop. Ik klap hem open en voel een koude paniek opborrelen. De datingsite staat nog open en toont me een profiel dat sterk doet denken aan mijn sensuele droomprins. Ze zijn dus echt bedrog, die dromen. Het is ‘n nachtmerrie.

Ik scroll naar beneden en word misselijk. De gemiddelde leeftijd hier is 40+ en blijkbaar heeft ìedere homo een ontzettend grote lul. Daar plaatsen ze ook maar wat graag foto’s van. Het liefst inclusief een zichtbaar kwakje geil op hun behaarde buiken. De moed zakt me in de schoenen. Aanschouw ik hier een glimp van mijn onafwendbare toekomst? Geen romantiek, slechts anonieme seks met vieze opa’s?  Ik vrees met grote vrezen. Want echt, het lichaam wil soms ook wat.

Porseleinen narcist (9)

diarium van een dorpshomo

Ik was nog maar een heel klein jongetje toen ik besloot dat het mijn lotsbestemming was om later exorbitant rijk en beroemd te worden. Ik droomde van mediterrane villa’s, zwembaden vol chocoladevla, cruise-schepen met stripclubs aan boord, een levensecht paleis voor al mijn barbiepoppen en, niet geheel onbelangrijk, minstens 200 geile bediendes om het plaatje af te maken. Vooral van die bediendes kreeg ik fikse hartkloppingen.

Ik vergat echter te bedenken waar ik mijn roem precies mee wilde vergaren. En dat was onverstandig, want ik functioneer slecht zonder plan. Dit resulteerde in een grillige puberteit, waar ik me  dansend en huilend doorheen worstelde. Ik had het erg druk met mezelf en vertikte het om reeds te starten met het opbouwen van mijn toekomstige imperium. Da’s mooi kut, blijkt nu. Ik beschik slechts over een futiele diploma Cultuurwetenschappen en ben nog in verwachting van een minstens net zo zinloze master Jeugdliteratuur. Bepaald geen vetpot.
In mijn naïviteit ging ik er vanuit dat de rijkdom vanzelf wel zou komen. Ik ben beroemd geboren, dan kan er vrij weinig misgaan… toch? Nu mijn studententijd een stille dood sterft, begin ik echter te begrijpen dat ik misschien een inschattingsfout heb gemaakt: niemand (h)erkent mijn intellectuele en creatieve meesterschap. De wereld sluit haar ogen voor mijn genialiteit. Da’s mooi kut, want nu blijf ik eenzaam achter met een hardnekkig Narcissus-complex. Toegegeven, ik voel me graag bijzonder, maar liever nog voel ik me lekker. En daar heb ik dus geld voor nodig.

Aangezien ik nog veel te jong ben voor zelfreflectie, schuif ik de schuld van mijn mislukte en doelloze bestaan graag af op anderen: mijn verknipte en zwaar onrealistische zelfbeeld is ‘gewoon’ een generatie-dingetje. Sinds ik me kan heugen liet de maatschappij me geloven dat ik speciaal was en mocht kiezen wat ik zelf wilde. Lekker je eigen ding doen. Maar ineens ben je ‘volwassen‘ en weet je niet meer wat je met jezelf aan moet. Ik ben van porselein, ik kan helemaal niet werken.

Ik vrees dat ik nog wel even zoet ben met mijn narcistische psychose. Te elitair voor een baan, te cool voor mijn vrienden, te cynisch voor de liefde. Ik zal heus ooit opgroeien, hoop ik, maar in de tussentijd trek ik mijn eigen plan: ik trouw een rijke vent. Ik val toch al op oudere types, beter verover ik er een met een fortuin op de bank. Niet romantisch, wel pragmatisch. Dan kan ik me rustig beroemd en bijzonder blijven wanen, terwijl m’n fossiele man ijverig brood op planken legt. En dat klinkt heus eenzamer dan het is. Al die geile bediendes zijn er natuurlijk niet voor niets.

Kopkluiven (8)

diarium van een dorpshomo

De tijd is aangebroken om het verleden te laten rusten. Ik ben niet meer dat onzekere dorpsjongetje, al jaren niet meer. Huppelen is passé, evenals het droogneuken met klasgenootjes en dat euforische gevoel na mijn zoveelste doelpunt. Maar hoewel ik veranderd ben, draag ik mijn geboortedorp immer zwaarmoedig met me mee. Onbereikbare herinneringen, aan lang vervlogen tijden. Ik mis mijn onschuld, mijn schaamteloosheid. Soms voel ik me bejaard, omdat op 22-jarige leeftijd bijna al mijn gedachtes reeds van nostalgische aard zijn. Gelukkig is er één medicijn dat nimmer zijn uitwerking mist: Liefde&Lust&Drank. Want YOLO.

Aangezien ik nog nooit een serieuze relatie heb gehad, behoeft een dergelijke levensfilosofie enige onderbouwing. Er moge op dit moment geen onduidelijkheid meer bestaan over het feit dat ik het leven van een jonge flikker maar ingewikkeld vind. Doch ik de meeste trucjes intussen wel onder de knie heb, eet ik van ‘flirten‘ enkel vieze kaas. Niet uit onwil, maar uit onkunde. Want warmbloedig als ik ben, spot ik iedere dag heus genoeg mysterieuze, sensuele adonissen. Donkerharige monsters met nonchalante baardjes, speels borsthaar en twee welgevormde perzik-billen. Maar of ze poot zijn? Geen idee.

Geloof me, mensen zijn tergend ingewikkeld. Thuis, als ik eenzaam op kot zit, doorzie ik de gehele wereld. Zodra ik één stap buiten zet, ben ik het spoor echter direct bijster. Hoe herken ik de homo? Zelfs op tv doen ze dat beter. Dientengevolge verloor ik mijn hart reeds ontelbare keren aan onverzorgde hetero-wezens. En dat is ongerieflijk, want ik hou dus best wel van Liefde&Lust(&Drank). Gek genoeg maakt dit me alleen maar romantischer. Iedere afwijzing sterkt me in de overtuiging dat ik de juiste schandknaap ‘gewoon’ nog niet gevonden heb. Bovendien doet verliefdheid pijn, en pijn doet het verleden eventjes vergeten. Afwijzingen overigens ook. De dronken avonden waarop ik mijn liefde kenbaar maakte aan heteroseksuele plebejers zijn me daarom ernstig dierbaar. Want YOLO.

Toch knaagt een dergelijk bestaan wel degelijk. Het lichaam wil ook wat, snap je. En af en toe begrijp ik, arrogant als ik ben, gewoonweg niet waarom niemand mìj probeert te versieren. Zou ik er te wanhopig uitzien? Te promiscue misschien? Ik heb werkelijk waar geen idee, en sta dientengevolge iedere nacht weer alleen op dat podium. Fantaserend over stomende seks met die ene hitsige jongen op de dansvloer. Beide poken in de hoogste versnelling. Of gewoon lekker kopkluiven in een vies wc-hokje, ook prima. Sterker nog, een goede knuffel zou al genoeg zijn. Alles om even niet meer alleen te zijn. Alles om dat allesbepalende dorp, al is het maar voor 5 minuten, te kunnen omitteren. Want YOLO.

Kamperen (7)

diarium van een dorpshomo

Het was lang niet altijd ellendig om als vreemde eend in de bijt op te groeien in een klein boerengat. Door mijn uiteenlopende interesses kon ik tot mijn elfde namelijk zonder al te veel moeite met iedereen opschieten. En dat begon al vroeg, in de kleuterklas. Buiten speelde ik voetbal met de jongetjes, terwijl binnen de poppenhoek immer op me wachtte. Daar wisselde ik met gemak tussen de vader- en moederrol; gender-grenzen kende ik niet. Dat mijn klasgenootjes geen enkele moeite hadden met deze kinderlijke schizofrenie, was een mooie bijkomstigheid. Ik ben talloze keren getrouwd met mijn beste vriendjes en meisjes vroegen me dagelijks om verkering terwijl ik in een jurk door de klas paradeerde.   

In mijn latere jaren op de basisschool was er één jongen met wie ik een kinderlijke liefdes-relatie wist op te bouwen. Met seksualiteit had dit nog weinig te maken, maar op een bijzondere, naïeve manier hielden we wel van elkaar. We liepen hand in hand over straat en knuffelden elkaar helemaal suf. Dat werd soms zó intiem, dat we het tegenwoordig ongetwijfeld ‘droogneuken’ zouden noemen. Daar kwam nog eens bij dat hij de eerste jongen was die mij zijn private delen toonde.

Het was midden in de nacht. We lagen buiten in een tentje, tussen de paarden en de koeien. Het was ijskoud en de wind gierde en gilde. We vertelden om beurten oprechte verhalen en kropen steeds dichter tegen elkaar aan, om onszelf warm te houden. We blikten vooruit op onze toekomst en deelden onze diepste geheimen. Wat bleek? De jongen was als klein kind besneden en wilde mij laten zien hoe dat er uitzag. Maar slechts op één voorwaarde: hij wilde ook weten hoe mijn piemeltje erbij hing. De zaklampen gingen aan en 10 seconden later lagen we allebei bloot in de tent, stil en geïntrigeerd door wat we zagen. Opwindend was het niet, spannend wel. Na en paar minuten deden we giechelend onze pyjama’s weer aan. Stoer en stout, zo voelden we ons. 

Een halfuur later renden we gillend door de velden, naar huis. We vonden het veel te eng in die stomme tent en wilden alleen nog maar tegen elkaar aanliggen in een groot, warm bed. En zo geschiedde. 

We hebben het nooit meer over die nacht gehad. Een jaar later vertrok hij naar een andere stad en we verloren elkaar langzaam uit het oog. En dat is prima. Hij leerde mij dat jongens op een liefdevolle manier van elkaar kunnen houden, zonder poespas of seksuele spanning. Hoewel dat laatste uiteraard niet onbelangrijk is, toonde hij mij de meerwaarde van een platonische, mannelijke vriendschap. Soms mis ik het. Soms mis ik hem.

In mijn blauwe dirndl (6)

diarium van een dorpshomo

Met ingehouden adem stonden we in een grote cirkel om onze vadsige voetbaltrainer en zijn werkloze vrouw heen. Schouder aan schouder keek iedereen elkaar verwachtingsvol en opgewonden aan, de spanning zinderde door de lucht. Een paar minuten eerder had de ‘directie’ onverwachts een bonte avond afgekondigd en de E-tjes, wij dus, mochten het openingsnummer verzorgen. Een grote eer, die onze trainer geenszins licht op leek te vatten. Hij had ons direct naar een donker hoekje in de ranzige kantine gemanoeuvreerd, om aldaar de meest succesvolle tactiek te bespreken. Dat hij daarbij zijn vrouw nodig had, bleek al snel betekenisvoller dan ik in eerste instantie dacht. 

Want, wat bleek? Het script was reeds geschreven, de kaarten reeds geschut. We zouden een spetterend musical-liedje ten gehore brengen, waarbij een zingend meisje geschaakt zou worden door het gehele voetbalteam. Inderdaad, lekker emancipatoire. Al helemaal omdat ons team uitsluitend uit jongens bestond en de meisjesrol dientengevolge ingevuld diende te worden door one of the guys. Er werd daarom nogal vertwijfeld gefluisterd toen de geblondeerde huisvrouw plots het woord overnam van haar smoezelige eega. Ze keek ons stuk voor stuk eng, lang en doordringend aan en deelde ons plechtig mede dat zij bereids een perfecte oplossing voor dit probleem had gevonden. 

Alle voetbaljongens volgden langzaam haar loensende blik en plots bemerkte ik dat iedereen me spottend aan stond te kijken. Hoewel ik niet direct begreep wat er gebeurde, stemde de rest van de groep zonder aarzeling in met het onuitgesproken voorstel dat  mevrouwtje-ik-heb-mijn-basisschool-nooit-afgemaakt hier deed: die homo verkleed zich wel. Ik grinnikte verlegen, boog mijn hoofd en knikte instemmend. Ik had het gevoel dat ik het recht niet had ze ongelijk te geven. Ik was tenslotte de enige doerak in het hele dorp dat thuis wel eens ‘moedertje’ speelde. Dus, zo geschiedde. Mijn trainer stak me in een blauwe dirndl, zijn vrouw versierde me met twee verlepte, blonde vlechtjes en toen was er geen weg meer terug. De Heidi in mij was reeds ontwaakt.  

Het werd een memorabele show, vol gejoel, gejuich en geschreeuw. Ik wist toen nog niet hoe gefascineerde walging er uit zag, dus, naïef als ik was, dacht ik een enthousiaste zaal voor me te hebben. Vandaag de dag lijkt het me overduidelijk dat het publiek schrok van de manier waarop ik, zonder schaamte, zó overtuigend een jodelend meisje neer wist te zetten. Maar wat verrekt het ook, ik heb intens genoten van alle aandacht en mijn glorieuze moment of fame. Sterker nog, het jaar daarop betrad ik het podium wederom in vrouwentenue en kroop ik in de huid van Madonna. Dit keer als stoutmoedige cowgirl.

Op tennis (5)

diarium van een dorpshomo

Hoewel ik mezelf lang voor de gek heb gehouden, vermoedde ik uiteraard al jaren dat er ìets was dat me aantrok in het mannelijke geslacht. Er waren kleine signalen, zoals mijn vreemde fascinatie voor de vriendjes van al mijn vrouwelijke oppassers (die ik er als kind blijkbaar nogal doorheen joeg). Of het feit dat ik altijd achter de jongens aanging tijdens een spelletje dat we collectief de pakkende titel ‘Groep 6 pakt groep 5’ meegaven. En laten we over mijn opvallende knuffel-gedrag met mijn vriendjes voor het gemak nog maar even zwijgen. ‘Helaas’ werden de signalen steeds sterker en was daar, pardoes, mijn eerste tennisleraar. Achteraf gezien was hij de spreekwoordelijke druppel.

Aangezien er in MK bar weinig viel te beleven, ging iedereen vroeg of laat op tennis. Ik was net negen toen ik de baan, samen met mijn buurjongetje, voor het eerst betrad. De geruchten over de knappe, charmante import-leraar waren ook mij ter oren gekomen en toen ik hem eindelijk in het vizier kreeg, begreep ik direct waar al die middelbare vrouwen het in de supermarkt over hadden. Zijn lach was verblindend, zijn fysiek was Romeins en zijn praatjes waren sympathiek, oprecht en liefdevol. Ik was om.

Ofschoon ik de backhand binnen twee lessen onder de knie had, bleef ik maar klunzen om zijn aandacht te trekken. Met succes. Zijn grote, stoere lichaam schaarde zich doelbewust achter de mijne en pakte mijn armen immer stevig vast. Met precisie en devotie begeleidde hij mij, als in een moderne dans, en samen schetsten we betoverende, wilde figuren in de lucht. En dat minstens vier keer per uur. De spanning en angst deden me telkens weer sidderen en zinderen, maar ik ging geen enkele mogelijkheid tot fysiek contact uit de weg. Iedere omhelzing gaf immers geboorte aan een behaaglijke, heerlijke sensatie, in lichaam èn geest. Dit gevoel van geborgenheid, dat hij mij onbewust en in overvloed schonk, blijkt in retrospectief ‘gewoon’ een vrucht van mijn ontluikende seksualiteit. Hoe speciaal ik me in zijn armen ook voelde, in feite was ik vooral een klein, geil kind.  

Ik rouwde hevig en in stilte toen hij op een dag, onaangekondigd, niet meer terugkeerde naar onze tennisbaan. Zijn vervanger, een vieze en harige Italiaan, intensiveerde dit verlies hevig, omdat de beste man zich enkel bekommerde om zijn vrouwelijke ‘studenten’. Hij had ze het liefst zwaarlijvig en timide, zodat hij ze kon traumatiseren met kreten als ‘vette ham!’ en ‘dik wijf!’. Mij zag hij dientengevolge amper staan, waardoor ik naar ieder lichamelijk en emotioneel contact kon fluiten. Enkele maanden later verliet ik de club, ik vond er geen zak meer aan. 

Verliefd op een meisje (4)

diarium van een dorpshomo

Op mijn dertiende werd ik voor de laatste keer ‘verliefd’ op een meisje. Dacht ik. Ik zat intussen reeds twee jaar op school in ‘s-Hertogenbosch en kwam in de buurtbus (capaciteit: 10 kinderen) een oud klasgenootje van me tegen. In groep 7 hadden we al een korte, stormachtige fling, maar toen zette ze me binnen een week aan de kant voor de grootst mogelijke rotzak uit MK (die later overigens regelmatig zijn eigen moeder bleek te slaan). Enfin, we raakten aan de praat en al snel besloot ik dat ze nog steeds het liefste en mooiste meisje was dat ik ooit had ontmoet. Ze moest en zou (weer) mijn vriendin worden. Althans, daar probeerde ik mezelf van te overtuigen.

Thuis aangekomen dook ik direct mijn archieven in, om alle foto’s van deze heerlijke femme fatale netjes en op chronologische volgorde naast elkaar uit te stallen. Urenlang keek ik naar haar. Ik fantaseerde over onze bruiloft, over onze beeldschone kinderen en over onze liefdevolle verstand-houding. De opwindende momenten, waarbij we elkaar ruw uitkleedden en hartstochtelijk zoenden, liet ik bewust achterwege. Geenszins omdat ik homo was, hield ik mezelf voor, maar omdat ik ‘gewoon’ nog niet klaar was voor dat hele seksgebeuren. Ik zat veel liever met mijn neus in de boeken.

Hoewel ik haar niet meer terug zag in de buurtbus, bleven de foto’s maanden op mijn nachtkastje liggen. Iedere avond, voor het slapen gaan, bestudeerde ik haar beeldschone gezicht. Ik bleef hopen dat ik eindelijk een keer over haar zou dromen en smoorverliefd wakker zou worden. Tevergeefs, want ik droomde enkel over grote, stoere jongens uit 6VWO, met vlassige baardjes en beginnend borsthaar. Dergelijke fantasieën over vies mannelijk zweet bleef ik echter hardhandig wegduwen. Als ik maar vaak genoeg naar die foto’s keek, zou ik vast wel hetero blijven/worden. Toch?

Helaas bleef enig resultaat immer uit. Steeds vaker begon ik me af te vragen of ik ooit nog zou wìllen vrijen met een meisje. Ik was dol op meisjes, begrijp me niet verkeerd, maar wat er precies verborgen zat onder al die schattige rokjes interesseerde me geen reet. Mijn eeuwigdurende verzet begon dientengevolge langzaam af te brokkelen. Als zelfs deze dorpse schone mijn hart niet sneller kon laten kloppen, moèst ik wel van de verkeerde kant zijn. Slechts een paar weken later werd ik, blijkbaar uit pure zelfwalging, voor het eerst depressief. In die periode kwam ik ook eindelijk de femme fatale weer tegen in de buurtbus. Ik glimlachte beschaamd en liep verlegen op haar af. Na de korte, intense knuffel die volgde, heb ik haar nooit meer teruggezien.